‘Hypnosen’: triomftocht van de eigenheid

(Copyright: OutNow)

Een jong koppel staat op de rand van een doorbraak met zijn gezondheidsapp voor vrouwen. Op een high-end trainingsweekend voor appontwikkelaars houdt Vera (Asta Kamma August) zich in de pitch helaas niet aan het script. Bij André (Herbert Nordrum) breekt het angstzweet uit. Komt ‘zijn’ app in gevaar? Heeft hij het nog voor het zeggen? Hypnosen toont in onnavolgbare humor hoe de verhoudingen kantelen als je in een patriarchale relatie aan wat touwtjes begint te trekken. Hoe de wereld van de ene instort, zodra de ander tot leven komt.

De filmtitel verwijst naar de hypnose die Vera daags voor het weekend ondergaat om van haar rookverslaving af te geraken. Die verandert haar van een volgzame dochter en partner in een vrouw die plots zichzelf wordt, met de meest knotsgekke uitingen eerst. Bij een anekdote binnen de pitch, over haar eigen gezondheid, beeldt ze plots wel héél veel bloed uit, je ziet het in gedachten over haar heen kolken, terwijl van de weeromstuit het laatste bloed uit Andrés gezicht wegtrekt. Vera is geheel ontspannen, naturel en komt tot leven, André is de regie kwijt en verkrampt, staat te stuntelen zonder zijn PowerPoint. Voor één keertje weet hij het niet beter, met zijn mond vol tanden.

De humor spat een hele film van het scherm af en als publiek weet je niet waar eerst te kijken of wat eerst te voelen. Ga je voor het medelijden met André die amechtig zijn gezicht probeert te redden? Die plotsklaps niet meer de bovenhand kan spelen in de relatie – wat doet dat met zijn zelfvertrouwen? Of ga je toch maar voor de aanstekelijke ontbolstering van Vera en de finale overwinning van de vrouw op de man, van het feminisme op het patriarchaat, van de spontaniteit en het zelfzijn op de vastgelegde formats en geijkte paden, van het wezen op het ego?  

Hypnosen toont welke schwung er vrijkomt, hoeveel energie de ruimte wordt in gekatapulteerd, als iemand zichzelf begint te zijn en zich loswrikt. Verrukkelijk om naar te kijken, prachtig voor wie het kan zien. Vera met vertrouwen is een fenomeen, je wil dat iedereen Vera wordt.

De Zweedse regisseur Ernst De Geer speelt het erg slim en houdt het beste tot het sublieme eind. Hij tekent met grote halen maar richt zijn pen volledig op de humor. Het is die groteske humor die iets moois maar ook pijnlijks vertelt. Je proest het uit, maar met de hand voor de mond. Dat heet tragikomedie.  

Hypnosen leunt thematisch dicht aan bij Sick of Myself en Toni Erdmann, even fenomenale films over de menselijke kreet om aandacht en erkenning waarvan de echo pas verstilt in je eigen schoot en die van je geliefde(n).

All of Us Strangers

(copyright: Entertainment Weekly)

Met tedere hand naar de kindertijd

In een flat van een wolkenkrabber in Londen reist de eenzame Adam (Andrew Scott, Fleabag) in een beeldrijke fantasie naar zijn kindertijd, voert er onuitgesproken gesprekken met zijn overleden ouders, tracht zijn eightiesplaten terug te draaien tot voor het moment waar het mis ging. You were always on my mind, hoort hij zijn ouders zeggen. Alsnog. Het briljante All of Us Strangers gaat over de nood aan liefde en erkenning, over spijt en pogingen tot herstel. Regisseur Andrew Haigh neemt geen enkele omweg naar je hart, naar je pijn.

De ouders van Adam (Claire Foy en Jamie Bell) kwamen om in een verkeersongeval toen hij elf was, maar dat doet er haast niet toe. Elke kijker met een vertroebelde relatie met zijn of haar ouders zal zich herkennen in het verhaal, ze hoeven daarvoor niet dood te zijn, onbereikbaar voor commentaar of mank in het gesprek is voldoende, met hun dovemansoortjes aan.

Haigh ontwijkt met een slimmigheid de clichématige flashbacks door Adam niet als kind maar als volwassen man naar zijn ouderlijk huis te doen trekken, waar hij zijn ouders ontmoet zoals ze eruitzagen in 1987, jonger dan hij nu. Hij maakt All of Us Strangers daarmee ook filmisch interessant, want ruimte, mode en visies uit verschillende tijdperken raken zo met elkaar vermengd. Adams moeder reageert op zijn coming-out uit 2024 vanuit denkbeelden van de jaren tachtig en de humor van de scène kan je niet ontgaan – hoe pijnlijk ze tegelijk ook moge zijn.

Deze creatieve vondst van Haigh laat vooral toe om te vertellen waar zijn film écht over gaat en dat zijn geen herinneringen aan dialogen uit het verleden, maar ingebeelde gesprekken van vandaag. Het gaat allemaal om wat Adam zo graag nog had willen zeggen, over uitwissen wat wel is gezegd, over de ontembare hunkering naar erkenning van wie hij is door de mensen die hij het liefst ziet. Als de grote Adam in krappe eightiespyjama bij zijn ouders in bed kruipt, weet je niet of je een bulderlach moet onderdrukken of een traan moet wegduwen.   

Bij heling van geslagen wonden hoort troost in huidige armen. Die vindt Adam bij de wat jongere Harry (Paul Mescal, Normal People), een andere verloren ziel in het desolate gebouw die lichtjes beschoten bij hem aanklopt met een fles tequila. Het aftasten, de aarzeling, de mengeling van lef en behoefte aan gezelschap van Harry daar aan de deur, de onderdrukte blijdschap, angst en verwarring bij Adam: het zit allemaal in blikken, houdingen en bewegingen, het schuilt in kleuren en timbre. De intimiteit loopt voortdurend doorheen deze wondermooie film en wil je weken, maanden in de hand houden. “It’s a long time ago”, zegt Adam over het verlies van zijn ouders. “I don’t think that matters”, antwoordt Harry. De liefde tussen beide heren is er één die je zo gelooft en het talent van de acteurs laat je verbluft achter.   

Hoeveel door hem verzonnen is en wat Adam echt beleeft, is voer voor discussie en kan je nagaan in Youtube-filmpjes, mij niet gelaten. Mooier is het om dit in het midden te laten en je te laten vervoeren, je te laten openbreken door deze doorklievende prent. All of Us Strangers is van een haast onnavolgbaar niveau in zijn biopsie van het diepe verlangen van de mens om gezien en geliefd te worden en gaat helemaal naar de kerncellen. De beleving van je kindertijd, de gepaard gaande spijt, de klok willen terugdraaien, de wens erkend te worden in je anders zijn, in je eigenheid. All of Us Strangers gaat ons allemaal aan.  

Liefde geven met de mot in je jas

Als de moord in je hart woedt, moet je van ver komen voor vakantiepret. Met de fut die je rest neem je een sangria aan van een goed geklede hotelbediende en duik je het zwembad in. Een all inclusive naar Turkije is alles wat gescheiden dertiger Calum nog kan opbrengen in het zeer verfijnde Aftersun. Dochter Sophie is het kind van de rekening. Voor haar veert haar vader wel nog bij momenten recht, om even snel weer in te zakken.

Copyright: AD.nl

Aftersun ontvelt zich geduldig en subtiel. Boodschappen liggen niet vingerdik op uitgesponnen dialogen, maar zitten verscholen in afgeremde gesprekken tussen vader en dochter. Subtekst lezen we niet in flashbacks, maar in het antwoord op de vraag: ‘wat deed jij op je elfde verjaardag, papa?’. Het verhaal komt niet binnen langs actie of harde woorden, maar zit in leegte verpakt. Aftersun vertelt alles, maar nooit met een strik rond.

Met de subtiliteit en geringe gesprekken die debutante Charlotte Wells in haar film legt, schenkt ze alle vertrouwen aan haar hoofdacteurs. Dat is gedurfd, maar ze stellen niet teleur. Wie kan met zoveel verve de dood in een opgewarmd lijk vertolken als Paul Mescal? Hij is de gebroken papa die zijn opperste best doet, die opveert als hij weer even kan. Hij wil er zijn, maar hij is leeg. Hij pendelt van pijn en uitputting naar moed en liefde en weer terug. Het vat is al lang af, maar als je het scheef houdt, kan je blijven tappen. Zijn hotelkamer hoorde twee bedden te hebben en niet één, maar Calum strijdt er niet voor. Niet uit mildheid, maar verslagenheid.

“Ik voel me een beetje down. Ken je dat gevoel wanneer je een leuke dag hebt gehad maar dat je botten pijn doen en je niet rechtop geraakt?”, zegt zijn dochter Sophie (Frankie Corio). Ze vat samen wat hij godganse dagen voelt. Alleen al voor zijn grimas in de badkamerspiegel in die scène verdient Paul Mescal de Oscar voor Beste Acteur. “Laat ons er een leuke vakantie van maken”, antwoordt hij. Het gesprek is rond, maar niet af.

Laat Frankie Corio (°2010) acteren in dit soort parels van films en zij wordt een grote ster, dat staat haast nu al vast. Zonder overbodige franje drukt zij uit hoe meisjes van elf overleven in een gebroken gezin, bij een verkruimelde papa. Ze gaat door, het is niet erg, ze vergeeft. Slechts heel stilletjes en traag breekt er iets, maar da’s voor later. Heel mooi is een scène in een Turks modderbad waarin Calum zich verontschuldigt voor zijn afwezig gedrag de dag ervoor, een vader onwaardig. Het meisje zegt ‘it’s really okay’ en wrijft haar vader met extra modder de rug in. Een dochter van elf kan haar vader niet opgeven, ze heeft liefde nodig, ze zal er alles voor doen. Was het écht een leuke vakantie? Wells laat het in het midden en dat maakt het zo juist. Van dappere meisjes van 11 is het moeilijk hoogte krijgen.

Die onduidelijke gevoelens van een kind dat tegelijk pret en miniverdriet oploopt, mooie herinneringen, maar ook krassen onder de opperhuid waartegen geen aftersun is bestand, vertaalt Wells naar de fotografie. We zien een wazige beeldenmix met een plots volwassen, somber kijkende Sophie die in retroperspectief haar dansende vader in de bar van het hotel omverduwt. Op de tonen van Under Pressure danst hij bloednuchter de dronkenmansdans waarin hij zelf moedwillig gelooft. Zijn dochter maar half.

This is our last dance, this is ourselves under pressure.

Turned away from it all like a blind man

Sat on a fence but it don’t work

Keep coming up with love but it’s so slashed and torn.

Beste Connell,

Gelukkig en dankbaar voel ik me, rustig en verstild. Sterk onder de indruk. Je bijzondere, jonge leven is twaalf afleveringen van Normal People over me heen gerold en dit tapijt houdt me beslist warm voor een week. Ik ben een verwend passagier, ik ben beschaamd voor deze gratis reis op VRTnu. Mag ik alsjeblief ergens betalen? Misschien bij Michaël Pas? Komt het via de acteursgilde dan bij jou terecht? Als jij maar nooit voor je job moet strijden op de Kunstberg.

Wat ben je een mooi mens. Vaak wilde ik het scherm instappen, de onuitputtelijke liefde tussen jou en Marianne de goede kant opduwen. Ik wilde de bolster rond je scholierenbestaan verpulveren en meteen ook al je verdedigingslagen, je angst om in groep een mal figuur te slaan, je onvermogen te staan waarvoor je staat, te houden van wie je houdt en ervoor te gaan. Ik wilde je helpen stappen over te slaan, de dagen schrappen tussen je droom en je daad. De oneffenheden op je pad al rennend wegschrobben, als op een curlingbaan. Helaas ben je pas klaar als je klaar bent, onderweg verzamel je spijt. Ik wil nooit de vader van een twintiger zijn.

Je studentenjaren Engelse literatuur, je loopt de muren op in je kot. Je verdrukt paniek tussen je duim en je boek, je leest veel maar wazig. Je denkt aan haar, alleen aan haar, je houdt vol. Onder gemis en angst vervliegen de jaren en je talent. Je bent jong en bang.  

Maak je geen zorgen, Connell, je wil de moeite waard zijn, maar dat ben je al. Je verruilt met stapjes het kind voor de man, maar al die tijd, van nu tot dan, loopt een draad door je heen. Je twijfelt aan jezelf, je gaven krijgen vorm, maar komt het aan op reflexen, sta je pal. Je bent al jezelf, zelfs al ben je niet af.

Jij verdedigt de gewone man tussen rijkeluisstudenten, je hebt dan wel één keer je lief, maar nooit je afkomst verraden. Je treedt op en grijpt in als het moet. Je blijft bescheiden als je een literaire beurs behaalt. Ik vind het allemaal nog veel mooier dan hoe je zes uur lang een vrouw op handen draagt, want dat gaat.   

Vertrouw nu maar in wie je wordt, Connell, dat doen wij ook. Het was al prachtig en het komt helemaal goed.

‘Normal People’ is een Ierse young-adult-reeks van Hettie Macdonald en Lenny Abrahamson over de complexe liefdesrelatie tussen de tieners Connell en Marianne tijdens hun schooltijd en aan de universiteit. Gebaseerd op de gelijknamige bestseller van Sally Rooney. Tot 10 februari 2022 beschikbaar op VRTnu.  

Big Eyes

Je schildert wereldbefaamde schilderijen, maar je man zet er zijn naam op en maakt grote sier. Het is wat Margaret Keane overkwam in de jaren vijftig. Tim Burton brengt haar opmerkelijk verhaal in Big Eyes. Hij tekent een relatieportret van afhankelijkheid en manipulatie, in de mannenmaatschappij van de jaren vijftig.

Geen true story schetst beter de onderdanige positie van de vrouw in de jaren vijftig dan dat van Margaret Keane, geboren in 1927 als Peggy Doris Hawkins. Deze modeste huismoeder heeft na de scheiding van haar eerste man geen ervaring om op terug te vallen en verkoopt noodgedwongen haar schilderijtjes van kinderen met grote ogen. Uit het niets duikt dan Walter Keane op, die Margaret en haar dochter zekerheid kan bieden. Het tweetal trouwt en Walter weet met veel charisma het werk van Margaret aan de man te brengen. Hij doet dat “uit strategische overwegingen”onder zijn naam, hij is immers een man. Het geld begint binnen te stromen en niemand kan nog terug. Vogeltje, gij zijt gevangen, in een gouden kooitje zult gij hangen.

Bravo voor de perfecte casting in Big Eyes! Amy Adams is als Margaret onnoemelijk frêle en naïef, wie een greintje reddercomplex in zich draagt, wil meteen gaan knuffelen. En dan Christoph Waltz… Wat een heerlijk charmante rotzak is dat toch. Hij bedriegt je waar je bijstaat, maar je kan er niet kwaad op zijn. Zijn rol als Walter luistert nauw bij die van nazist Hans Landa in Inglorious Basterds van Quentin Tarantino, waarvoor Waltz de Oscar voor Beste Mannelijke Bijrol kreeg.

Veel nuance in de karakters legt Tim Burton niet, maar op een vreemde manier stoort dit nooit. De vlugge schetsen houden een vaart in de film die past bij het tempo waarin Margaret om de tuin wordt geleid. De eenzijdigheid geeft Waltz ook alle ruimte om zijn cabareteske kunnen tentoon te spreiden. Hij is zo innemend dat de kijker zich vol bewondering zit te vergapen.

Tim Burton weet van een diepmenselijk drama dan ook een frisse prent te maken, met veel gevoel voor humor, ritme en compassie. Het verhaal zit vol zwier en de kostuums en beelden zijn heerlijk warm en jaren vijftig. Waren de feiten niet zo bitter, je zou je in een sprookje van Wes Anderson wagen, stijl Moonrise Kingdom.

Net als het tempo, passen ook de feeërieke kleuren bij het verhaal. Een verhaal waarin de schone schijn moet worden opgehouden en een jonge vrouw een kwartfilm in een droom gelooft. Tim Burtons maskerade is geheel gepast.

Big Eyes is naast menselijk drama een luide kritiek op praatjesmakers die lucht verkopen, in een samenleving die niet verder dan de verpakking kijkt. Waarin blote tieten en sensatie meer likes en hits opleveren dan bedekte, diepere inhoud. Tim Burton is nog altijd wakker.

D’Ardennen

Een mega-John wil zijn Marina terugwinnen. Hij kent helaas niets dan simpele praat en bruut geweld en rijdt zichzelf de afgrond in. Robin Pront schetst in D’Ardennen de noodlottigheid van luide, kleine aardkloten waarrond de technobeat nooit verstilt. Die vrezen dat hun adem stokt als ze kwetsbaarheid tonen. Die de impact van een rustig gesprek niet kennen.

D’Ardennen draait om Kenny (Kevin Janssens) en zijn broer Dave (co-scenarist Jeroen Perceval). Bij een mislukte overval weet Dave te ontsnappen, maar raakt Kenny geklist. Hij weet te zwijgen en belandt in de cel.Wanneer Kenny jaren later vrijkomt, weet hij niet dat zijn ex-liefje Sylvie(Veerle Baetens) een relatie heeft met zijn eigen broer en probeert hij haar uit alle macht terug te winnen. Sylvie noch Dave willen terug naar een duisterverleden, maar Kenny sleurt hen mee in een spiraal van haat, wraak en geweld. 

Spelen met contrast

Regisseur Pront trekt in deze debuutfilm meteen alle registers open en toont zijn eigenheid. De jongeman valt voor geen gat te vangen en speelt voornamelijk contrasten uit. Een contrast in beeld en kleur,wanneer hij een knalrode opgefokte johnenbak langs grauwe grijzemuizenhuizen parkeert of door groene bossen laat rijden.In geluid, wanneer hij met technobeats eenzaamheid en angst doet verstommen. In filmlocaties, wanneer hij pas het tweede deel van zijn prent naar “d’Ardennen”verlegt en in zijn eerste deel de achterkant van Antwerpen laat zien. Die Antwerpse kant loopt niet langs terrasjes met chai latte maar langs kasseien met verloren gras aan het Albertkanaal, enkel met de Vespa te bereiken, een Redbull in de hand.

Pront laat zich pas helemaal gaan wanneer hij ook in stijlen verhaal een breuklijn trekt tussen Antwerpen en de Ardennen. Deel één is een klein sociaal drama over de uitzichtloosheid van twee verloren broers, deel twee eerder megalomaan openluchttheater met acteurs die vooral groot spelen. De opgekropte frustratie en woede van twee broers, de mix van haat en liefde tegenover elkaar, knallen nu eenmaal beter in weidse bossen dan in een benepen rijhuis.

De verbeelding en symboliek krijgen in dit tweede deel ook geheel de vrije loop. Plots duikt daar Jan Bijvoet op, die ook nu weer op zijn best is als de doorgedraaide creep die hij ook al in Van Vlees en Bloed, Dirty Mind en Borgman zo geweldig vertolkte. Sam Louwyck is een travestiet met een gevaarlijk kantje en er lopen bij momenten nogal ‘opmerkelijke dieren’ in beeld, laat ons maar zeggen. Onze antihelden worden bepaald door de wispelturigheid van het lot getroffen en trekken alle onheil over zich heen. The Coen Brothers lijken soms niet ver weg, maar de humor haalt het in D’Ardennen niet van het macabere.

Het mag verfijnder

Het meest nog doet Robin Pront denken aan Nicolas Winding Refn en zijn neo-noirs Pusher, Drive en The Place Beyond the Pines. Ook daarin komen goedbedoelende maar wat hulpeloze kerels in een spiraal van geweld terecht, in een streven naar een eigen plek en wat liefde, het was hen nooit gegund. Ook Refn speelt grootstad tegen natuur uit, legt kwetsbaarheid temidden een boze wereld, mengt vuur en zonlicht door doffe kleuren en laat zijn helden met verlies achter.

Robin Pront haalt het niveau van Refn voorlopig niet. Hij heeft verstand van beeldwerk, maar zijn prent mist nog wat poëzie. Zoals in elk goed gedicht ligt ook in films die poëzie in tempowisselingen, in onderbrekingen, in een noot die eens anders klinkt en toch weer in het verhaal past. Deze beloftevolle regisseur weet geweldig te variëren in beeld en stijl, mixt moeiteloos genres. In de dialogen, in de karakters van de personages, zit helaas veel minder variatie.

Pront zet die karakters glasscherp neer en de vertolkingen zijn – vooral die van Janssens – uitstekend, maar de acteurs krijgen weinig ruimte. De Johnen verkopen alleen maar Johnenpraat, hebben Johnennamen en dragen Johnenkleren en –kapsels. Ze zijn luid en nooit eens lief. Ze hebben het over makakken en Jean-Claude Van Damme, het is al te simpel. De Marina werkt in een discotheek, zijzelf in een garage.

Ze hebben een baas (een karikaturale Peter Van den Begin) die hen doet oprotten bij de eerste fout. Dit soort pech moet aantonen dat ‘sommige mensen in een straatje zonder eind zitten’. Dat geloof ik meer als de tegenstand vanuit de omgeving subtieler en doortastender is  (FishTank – Andrea Arnold, The Selfish Giant – Clio Barnard), Kenny krijgt in wezen alle kansen.

Robin Pront maakte met D’Ardennen een prent die inslaat en indruk maakt. Hij weet zijn eigen stempel te drukken en een boeiend verhaal neer te zetten (met dank ook aan Perceval). De hoofdlijnen zitten meer dan goed, in de zijverhaaltjes mag hij nog franjes en vertedering aanbrengen.   

Paradise Trips

Hondstrouwe buschauffeur Mario heeft nog maar net zijn schup afgeveegd, als hij een allerlaatste klus aanneemt. Hij rijdt een bende feestvierders naar een technofestival in Kroatië. Tussen de hippies die hij veracht, duikt zijn eigen zoon op, het langharig werkschuw tuig met wie hij al jaren overhoop ligt. Regisseur Raf Reyntjens bedacht een theatrale setting om het conflict tussen een principiële vader en zijn argeloze zoon scherp te stellen. In Paradise Trips moeten ze allebei inleveren, maar daar worden ze rijker van.  

“Je moet leven naar je waarden, niet naar principes.” Dat zei mijn moeder ooit en gelijk had ze. Principes lopen langs vaste lijnen en laten geen speling toe, terwijl het dagelijks leven aaneenhangt van de uitzonderingen. Je moet kunnen afwijken van je regeltjes, dan pas leef je waard-ig. Mario (Gène Bervoets) had die woorden duidelijk niet begrepen, zijn stijfkoppigheid leidde tot een harde breuk met zijn zoon, ver voor dit verhaal begint. 

Ieder zijn koppigheid

Veel punten voor de openingsscène van deze prent. Mario zit nors in een bompazetel en wacht tot zijn vrouw zijn eten toeschuift. Buiten zien we de regen met bakken neerslaan op een bus met opschrift Paradise Trips. Die ironie slaat op grijs België, maar zeker ook op Mario zelf. Met zijn bus kan hij naar de einder reizen, zijn blik over obstakels hijsen, maar hij ziet enkel uitgesleten wegen en volle witte lijnen waar je niet overheen mag, borden met snelheidsbeperkingen. Hij zal nooit te hard rijden en dat is misschien mooi, maar saai is het zeker. Zijn passagiers vindt hij schoffies, op de bus speelt hij zijn muziek. Niks contact, al zijn kansen verkeken. In zijn wit hemdje en stropdas verstrikt.  

Zoon Jimmy wijkt in alles van zijn vader af. Hij gaat trippen op techno en goa, draagt dreadlocks, opzij weggeschoren. Hij mediteert in zijn ouwe mobilhome, verbiedt zijn zoon Coca-Cola en al die andere ‘kapitalistische shit’. Je scherper afzetten kan haast niet en Raf Reyntjens schuift ook bijna uit over zijn twee karikaturen. Maar hij blijft meesterlijk overeind omdat de tegenstrijdigheid die hij neerzet, slechts schijn is. Ondanks alle uiterlijke verschillen gedraagt zoonlief zich namelijk net als zijn vader. Even principieel, even koppig en agressief, maar dan gewoon aan de andere kant van het continuüm.  

Waarheid in het midden

De waarheid ligt in het midden. De kijker ziet hoe Mario zich in zichzelf keert en zijn leven verarmt, maar voelt ook warmte voor deze vastberaden doorzetter, het plichtbewuste werkpaard. Zoon Jimmy lijkt luchtiger in het leven te staan, maar zijn nonchalance slaat helemaal door. Zijn eigen zoon Sunny groeit op tussen partygangers op een gore camping en zit zich alleen maarte vervelen met zijn computergame. Super Nintendo Mario Bros is zijn enige kameraad.

Ergens weten beide werelden elkaar aan te raken en dat maakt van Paradise Trips een ware parabel, wat ‘een symbolisch verhaal over de juiste manier van leven’ is, vaak‘met een simpele verhaalstructuur’. Zo is het. Paradise Trips moet het niet van vernuftige dialogen hebben, ook niet van pakkende emoties, Reyntjens houdt je op een afstand, gebruikt wat geestige beeldtaal en visuele ideetjes, maar richt je blik vooral op de naakte boodschap. Eentje die vaders en zonen moeten inzien, maar die helaas weer sneller door moeders en dochters begrepen zal worden. Waarop zij dan zuchten.   

Whiplash

Een tirannieke muziekdocent drijft een drummer voorbij het uiterste in Whiplash. Zijn pupil bengelt tussen een harde wereld die naar de sterren leidt en een slappe omgeving die zijn ambitie niet begrijpt. Regisseur Damien Chazelle maakt een prent die knalt van het kruit en verder reikt dan de thema’s pesten en volharding.

Whiplash opent dreigend met een zwart scherm en een drumsolo in crescendo. Vlak daarop zien we een drummer in een schel verlicht achteraflokaaltje, aan het eind van een lange gang. Meteen sterke beeldtaal: hier zit een jongeman vol ambitie die tot de kleine uurtjes doorspeelt, ver weg van disco of snackbar. De 19-jarige Andrew Neimann (Miles Teller) is eerstejaarsstudent aan een hoog aangeschreven conservatorium en vastberaden om het tot Charlie Parker of Buddy Rich te schoppen.

In dezelfde scène zit de gereputeerde muziekdocent Terence Fletcher (J.K. Simmons) verscholen toe te kijken. Hij daagt Andrew meteen uit om het beste van zichzelf te geven en duwt hem even snel duimbreed neer in het hoekje waar hij zat. Het duel is ingezet, de spelers staan paraat, Whiplash wordt van hieraf verder ontkurkt. Damien Chazelle houdt de vaart erin, brengt het nieuws vooraan. Hij lijkt wel een journalist.

Daagt een harde aanpak uit tot persoonlijke groei? Tilt ultieme vernedering ons op een hoger niveau, zijn zoete wraak en faalangst de juiste drijfveren? Worden we slap als iemand zegt: ‘dat heb je goed gedaan’?  Die vragen schotelt de 29-jarige Damien Chazelle ons voor en hij laat als een volleerd dramaturg de antwoorden in het midden. Ouders met uiteenlopende visies op opvoeding hebben een vette kluif aan dit zinderende Whiplash.

De prent leunt dicht aan bij Black Swan van Darren Aronofsky (2010), waarin ballerina Natalie Portman een al even tirannieke dansleraar moet trotseren om de top te halen. Toch gaat het in die prent meer over machtsmisbruik en seksuele intimidatie door een leraar op zijn pupil, in één richting. In Whiplash zit de relatie tussen Fletcher en Andrew complexer in elkaar. Het is een lange partij armworstelen waarin de verhoudingen beurtelings kantelen. Adoratie en afkeer vechten om voorrang. Wie heeft wie nodig, wie houdt wie onder de knoet, is de liefde groter dan de haat?

Chazelle maakte ook meer dan een film over pesten en educatieve waarden. In essentie gaat Whiplash over eenzaamheid en niet begrepen worden. Andrew bulkt van het talent, maar zijn familie doet meewarig over het belang van muziek. De fanatieke Fletcher kan hem uit die duffe wereld trekken, maar ook recht de hel in. Hij vormt een gevaarlijk baken van vertrouwen.

Whiplash lijkt even te bezwijken onder overdrijving en drama, maar houdt uiteindelijk stand en zet de kijker aan het denken. De muziek en de helse montage van drumritmes en grimas zijn verbluffend. ‘Goed gedaan, Damien Chazelle.’ Of zeg ik dat beter niet?

Whiplash

Still Alice

Een hoogleraar letterkunde krijgt te horen dat ze vroegtijdige alzheimer heeft. Met die synopsis zet je je schrap voor een aftakelingsdrama vol meelij, maar regisseurs Richard Glatzer en Wash Westmoreland houden het hoofd rechtop. Still Alice is een ode aan de volharding en de waardigheid. Aan jezelf blijven, om het even wie.

Je kan natuurlijk mikken op de makkelijke traan. Zet een camera op het hoofdpersonage en laat ze scène na scène aftakelen, breng familieleden rond het sterfbed en doe hen handjes knijpen, monteer er flashbacks uit betere tijden op. Miljoenen bioscoopgangers zullen verdrinken in een tranendal en je haalt de weekendfilm.

Gelukkig gaan Glatzer en Westmoreland resoluut voor de secundaire emotie en je ogen worden er even nat van. Raak je door hun film bewogen, dan is het om de volharding waarmee Alice (Julianne Moore) overeind tracht te blijven, de trucs die ze bedenkt om haar geheugen te oefenen, de toertjes die ze gaat joggen om fit te blijven en zo ook haar geest te voeden. Het roeien tegen een vernietigende modderstroom. Het is niet de aftakeling van Alice die betrokkenheid wekt, wel haar kracht om er tegenin te gaan. Die keuze van de regisseurs is niet alleen filmisch interessanter, maar brengt ook meer eer aan dementerende personen. Mensenrechtenorganisaties voor mensen met een beperking of ongeneeslijke ziekte hebben er een voorbeeldfilm bij. Hier staat de mens centraal, niet de ziekte.

Je kijkt mee in het hoofd van Alice. Dat is voor een groot deel te danken aan de verbluffende vertolking van Julianne Moore. Zij weet de overlevingsdrang, maar ook de woede, de frustratie en de hulpeloosheid waarmee ze kampt, met finesse en dosering neer te zetten. Een korte scène waarin ze haar dochter niet meer herkent, is van een onpeilbare klasse. Moore werd begrijpelijk met een Oscar onthaald.

Toch doet ook de cinematografie haar deel van het werk. Als Alice tijdens het joggen de weg kwijtraakt, zien we de camera om haar heen tollen, je leeft mee in haar radeloosheid. Op weg naar een receptie na een theatervoorstelling, wordt Alice in de rug gefilmd, de mensen rondom haar worden wazig weergegeven, stemmen klinken rumoerig en bedreigend. Je voelt haar angst om en plein public af te gaan. “Ik wou dat ik kanker had”, zegt ze daarover.

Kritiek die je kan geven, is dat Still Alice weinig conflict in zich draagt. We zien slechts gering hoe de ziekte een partnerrelatie ondermijnen kan, Alices man John (een prima Alec Baldwin) blijft toch voornamelijk begripvol. Zijn angsten blijven buiten beeld, alsook zijn mogelijk verlangen naar groener gras.

Toch kent Still Alice een uitstekend zijverhaal, langs de spanningen tussen de kinderen van Alice en John. Het is aan de keukentafel op geen moment een happy family, ze komen samen omdat het moet. De spanning en tegenstellingen zitten in details verscholen, de kijker verstikt mee in de krappe familiekring. Heerlijk sarcastisch en echt. Glatzer en Westmoreland lijken bij momenten wel Deense cineasten – denk aan Festen, Brothers, The Legacy.

En dan is er nog Kristen Stewart. Ze heeft een kluif aan een moeilijke bijrol, als dochter van Alice, maar zwaait af met brio. Ze vertolkt tegelijk liefde voor haar moeder en onderdrukte irritatie,schijnbare nonchalance en groots engagement, angst en overgave. Gebald in een kleine rol, maar geheel geloofwaardig. In een memorabele slotscène tussen Stewart en Moore zit er wel heel erg veel talent op één plekje sofa.        

Cobain: Montage of Heck

Kurt Cobain was gevoelig, authentiek en trouw, en afwijzend tot razend op al wie dat niet was. Met de rockumentary Cobain: Montage of Heck kan je daar moeilijk naast kijken. Het materiaal waarvan regisseur Brett Morgen zich bedient, is indrukwekkend. De familie Cobain leverde hem unieke dagboekfragmenten, tekeningen en video-opnames.

Deze Cobain-film is luid en dat ligt niet aan de grunge van Nirvana. Brett Morgen heeft ongetwijfeld met de handen in het haar gezeten toen hij al het ruw materiaal voor zijn film bij elkaar kreeg. Te veel om mooi te zijn en voor de regisseur was het duidelijk moeilijk kiezen. Hij maakt een drukke film met snelle montages uit dagboeken, tekeningen en brieven van Cobain en vult die aan met verrassende video-opnames van Cobain als kleuter en van zijn liefde met Courtney Love. Daarbij nog eens animatiefilmbeelden van Kurt en interviews met Courtney, met zijn ouders en met bassist Krist Novoselic (Dave Grohl komt niet aan het woord).

Die amalgaam maakt licht misselijk, maar is ook indrukwekkend en allicht bewust. Met de duizeligheid die de kijker voelt, komt hij het dichtst in de buurt van de rommelbovenkamer die het brein van Cobain moet heten. Uit elke prent die Kurt Cobain tekent, uit elke dagboekzin die hij neerschrijft, spreekt een verpletterend bewustzijn. Hij is de hele tijd aanwezig in het leven, slorpt alles op. Zijn ratio is zo sterk dat zijn gevoel niet kan volgen. Veelzeggend is de reactie van zijn moeder toen zij op een cassette in huis voor het eerst de plaat Nevermind hoorde: “Ik was bang. Ik zei: ‘Dit gaat alles veranderen. Zet je maar schrap, want hier ben je niet klaar voor.’”

Cobain werd verteerd door angst voor verlatenheid en afwijzing, was er als de dood voor om zich belachelijk te maken. Zijn ouders en zus noemen hem een lieve jongen, altijd bezorgd om anderen, die geleidelijk ontgoocheld raakte en zich niet begrepen voelde. Niet in het minst door de scheiding van zijn ouders en het verplicht verhuizen van moeder naar vader, naar wie dan ook, omdat hij zo hyperkinetisch en onhandelbaar was (en nog meer werd). 

De verwerping, de verbreking van de harmonie, maakte Cobain furieus. Die furie kon hij kwijt in zijn muziek en een hele jongerengeneratie herkende zich erin. Hij had de pest aan interviews en opgeblazen krantenartikels over zijn (steengoede) band. Hij wilde de muziek voor zich laten spreken. De constante aandacht, de persperversies: Cobain kon het niet aan. “Nirvana is oprecht. Er is niks pretentieus aan”, zo zegt een fan het. Zo is het. En Kurt werd kwaad op al wie het niet was.  

Voor een echte muziekdocumentaire zit je beter met de uitzending Classic Albums: Nirvana Nevermind, ooit uitgezonden op Canvas. Brett Morgen maakt geen ontleding van songs, legt niet uit hoe die één voor één tot stand zijn gekomen. Uiteraard is de film doorspekt van Nirvana-hits, met ‘Oh Me’ prachtig gemonteerd op beelden van kleuter Kurt, een a-capellaversie door een koor op de clip van Smells Like Teen Spirit (kippenvel!) en het rauwe My Girl op MTV Unplugged. Maar Morgen focust op Cobain en zijn zoektocht naar echtheid, zielsverwanten en de liefde. Alles is liefde. We geven u al een kattenbelconversatie tussen Courtney en Kurt mee. De rest moet u zelf consumeren.

Kurt: “Courtney, ik schaam me niet om te zeggen dat ik van je hou en niemand kan me ooit van gedachten doen veranderen. Dankzij jou durf ik een man te zijn en met jou te pronken. Samen kunnen wij lepels buigen. We zijn als zwart roet dat van een graf geveegd wordt.”

Courtney: “Kus me, knappe dichter, geweldig neukbeest. Laat me voor altijd bij je zijn. Ik hou meer van je dan van m’n moeder. Ik zou Christus voor je aborteren. Ik maak mezelf ellendig om jou gelukkig te kunnen maken.”