We missen de moed om humor uit te leggen

De Casastrooksketch van De Ideale Wereld. Jammer dat hij tot gekwetste gevoelens en doodsbedreigingen moest leiden om onder mijn aandacht te komen, maar ik ben blij dat hij daar is beland. Want de sketch is geestig. Hij neemt de shopzieke burger te grazen die van alle koopjes op de hoogte is, maar niet weet waar op de wereld een oorlog woedt en zich er niet voor interesseert. Daar mag mee gelachen worden.  

Spitsvondig wordt in de sketch geïllustreerd hoe sommigen voor wat geurkaarsen uren in een wachtrij staan, iets wat een zinnig mens pas zou doen na jaren van oorlog en ontbering. Onderliggende boodschap: mensen vallen nog liever dood in de wachtrij dan een koopje te missen, ze weten niet wat het is om vanuit overlevingsdrang werkelijk dagen in de rij te staan voor wat water en brood. De dommige hebberigheid, het ongegeneerd kapitalisme terwijl de wereld uit mekaar valt: dàt en niets anders wordt hier flink door de mangel gehaald.  

Het is niet omdat er naar Gaza wordt verwezen dat er met Gaza wordt gelachen. Precies het omgekeerde is waar. De Ideale Wereld zegt: ‘wij zien jullie leed en wij schamen ons dat we nog altijd blijven shoppen.’ 

Alle begrip voor de VRT dat ze na doodsbedreigingen aan het adres van de makers het filmpje van haar socialemediakanalen heeft gehaald (en blij dat op VRTmax de sketch nog steeds te zien is), maar de duiding kon toch moediger. In VRT NWS Laat interviewt Aurélie Boffé voormalig DIW-host en cabaretier Jan Jaap van der Wal en ze vraagt of de grens van humor ligt waar de ander gekwetst wordt (van der Wal stemt half ontwijkend in). Ik vind het tien jaar na de moordraid bij Charlie Hebdo pover dat we die vraag nog steeds stellen, dat we nog steeds overwegen om satire aan banden te leggen wanneer er ergens iemand door gekwetst zou kunnen worden.

De grens, of de vraag over de grens, moet toch echt gewoon verder liggen. In dit geval zou de vraag kunnen zijn: ‘Is mijn humor of satire erop gericht om met menselijk leed te lachen?’. In casu is het antwoord toch duidelijk ‘neen’ en je bent verder niet verantwoordelijk voor verkeerd begrepen humor.

Beeld je even de woede in op de DIW-redactie: het team heeft in een intelligente sketch de Gazanen een hart onder de riem gestoken en wordt van het tegendeel beschuldigd en vervolgens met de dood bedreigd. Is het dan niet even aan hun baas, aan het management, om een streep in het zand te trekken, om het volop voor hen op te nemen? Om te duiden dat het schrappen van de sketch op sociale media uit veiligheidsoverwegingen gebeurt, maar om wel ondubbelzinnig uit te leggen hoe humor werkt en wat deze sketch betekent? 

Het is een kwalijke trend om te bukken als de wind waait – van waar die ook komt -, want je moet toch op pad. Neem een voorbeeld aan Harvard, dat op straffe van miljarden gemiste overheidssteun weigert te plooien voor Trump en haar eigen morele waarden onverzettelijk verdedigt.  

En het gaat niet over vrijemeningsuiting. Ik lees de opinie van Jeroen Bossaert van Het Laatste Nieuws, die een vergelijkbare kritiek aanbrengt, maar zich wel afvraagt: ‘mogen we niet meer lachen met oorlog?’. Ja, natuurlijk mag dat, maar daar gaat het niet om en gewoon wat lachen met oorlog en het leed van anderen is bovendien zelden geestig, het is humor uit de onderste schuif: legaal maar bedenkelijk. En in de zin ‘mogen we niet meer lachen met…’ zit ook telkens een ongevoeligheid verborgen voor hoe een ander de humor kan ontvangen. Een superioriteitsgevoel en een neerbuigendheid. Een pleidooi dat je ongegeneerd je gang mag gaan in al wat je vindt en denkt, hoor je mij dan ook niet geven.

Mijn vraag of oproep is moeilijker en vraagt om moed: leg je humor uit, je beweegredenen. Door je puur terug te trekken wanneer je humor niet begrepen wordt, heb je de ander nog steeds niet bereikt en blijft die gekwetst. Je denkt vrede te stichten maar op lange termijn vergroot je de polarisatie, duw je mensen verder de kanten van de achtbaan in, waar ze excuses ontvangen hebben omdat je liever het conflict vermijdt en zij zich bijgevolg gesterkt voelen in hun verongelijktheid.

Intussen krimpt dan de ruimte voor het tegensprekelijk debat. Het is hoogtijd dat we weer durven opkomen voor humor en satire, die in de hoek zitten waar de klappen vallen. Dat we de moed vinden om op te komen voor al wat onder druk staat, om complexiteit toe te laten en toe te lichten. Ik startte deze week als leraar Nederlands in het onderwijs. Ik ga mijn best doen om daar te beginnen.

Lekker vrijen om goed te praten

Je kunt de liefde prefab bedrijven, de stappen doorlopen van het basisplan, niets toevoegen van jezelf of je lief. Ze veilig beleven, niet buiten de oevers treden van je gevoel. Er zijn mensen die dat doen en – eventueel – met hun catechismus de duivel pletten, met de Koran hun onderbewustzijn slaan, elk verlangen doden. Er ruist iets door hun struikgewas, er roert iets in hun broek, ze smoren het tijdig in de kiem en leven voor de helft.

En dan zijn er jij en ik en onze ontmoeting in het kader van een wip, omdat het kon. Het was niet voorzien dat we elkaar zo graag zouden zien, of toch niet zo snel, maar het klopt. Logisch gewoon. Je had maar net gezegd waar je werkte en onze fantasie zat al in het ballenkot van je basisschool. Had ik je eigenlijk al gezegd dat je daar lange voetbalkousen droeg onder een shortje en ik op zoek was naar mijn bal?

Mijn diepste kreten en breedste gedachten kon ik al met je delen in de app. Nog voor ik de trappen van de stationshal betrad, was de ban al gebroken, het hek weldra van de dam. Deze jongen mocht bij jou komen spelen, we wisten van elkaar vooraf al hoe graag we het deden, in welke vormen en gedaanten, hoe hard of hoe zacht en met hoeveel.

Het is niet het mysterie dat tot hartstocht leidt, noch het geduld, hoe lang houd je eiwit stijfgeklopt? Neen. Alleen van ongeremdheid en open communicatie wordt ons kruis nat en gaan de poorten open. Daarachter loopt een spoor van ontspanning en veiligheid, vertakken zich wegen om langs te verbinden, krioelen hersenspinsels om in lepeltjeslig samen doorheen te woelen, terwijl je haar langs de slapen streelt. Er ligt een Kalmthoutse heide aan brandbaar materiaal, je hoeft het vuur maar aan te poken.

Je moet zo snel mogelijk vrijen en doortastend kijken naar de stafkaart die zich daarop ontvouwt. Daar pas zie je wie zij of hij is, daar pas kan je echt ontmoeten. Daar pas zal je gelukkig zijn, waar alle keurslijven en kuisheidsgordels zijn afgeworpen.

Vandaag zijn er mensen die scholen in brand steken omdat we in de klas kinderen met elkaar gaan leren praten over hun relationeel, amoureus en seksueel leven, omdat we ze gaan leren uitdrukken wat ze voelen. Deze mensen hebben zelf angst om in de hete soep te roeren die hun lijf is, ze zijn bang van zichzelf en zullen zichzelf nooit ontdekken. Ze zijn niet bereid om de noden en behoeften van hun lief te leren kennen. Ze zweren liever bij religieuze boeken, geschreven door mannen die nooit een vrouw hebben ontkleed noch ontleed, niet langs al haar poriën. Ze ontzeggen mij het volle leven en vragen respect voor hun geloof.  

Ik ontmoette een vrouw met wie ik in balans lig. Ze leest mijn betrouwbaarheid niet af aan de lengte van mijn langste relatie. Ze checkt niet langs controlevragen of ik er zou zijn voor haar kroost. Ze duwt geen trauma’s in mijn nek nog voor ik weet waar ze woont. Want ze voelt zich goed in haar vel, praat vrij over seks, werpt alle schaamte af en kan daardoor in zichzelf kijken en zich op anderen richten. Ze is een toonbeeld van persoonlijke groei. Tegen die groei gaan in Brussel 2000 mensen betogen.

Deze vrouw wil mijn verlangens kennen, ze leest alles wat ik schrijf, ze kronkelt rond mijn woorden, ze spint van mijn taal, we doen aan spelling, we verzetten onze zinnen en bakens. Ze vertelt me dat ze droomt van een app om piemels naar lengte, vorm en daadkracht te catalogeren, want ‘je krijgt dat zelf niet bijgehouden’. We lachen ons dood. Even later ligt mijn pijn in haar schoot, over vrouwen die je verwijderen op Tinder, over vrouwen in de knoop, over een redder zijn in nood zonder zelf te worden gehoord. Over een kind dat nog steeds niet is geboren.  

Waar het hart niet pompt, stroomt het bloed niet

Copyright: Photo News

Het was eind vorig voetbalseizoen toen Felice Mazzù, destijds trainer van Union, zijn dure woorden sprak: “Ik ben verliefd op deze club”. Mijn geloof in de liefde kreeg een knak toen hij enkele maanden later voor een verstandshuwelijk met RSC Anderlecht koos. Niet zozeer omdat die recordkampioen jarenlang elke speler wegkocht die op andere Belgische velden enigszins de kop boven het maaiveld stak. Zoals Marc Degryse in 1989. Ik was twaalf, ik was nog een kind.  

Mij stak vooral Mazzù’s ontrouw aan zichzelf. Zijn liefde voor Union, kan ik u vertellen, was echt. Deze club is de bruid die elke man voor zichzelf had gewild – het wordt op huwelijksfeesten schouder aan schouder bekend op het mannentoilet, plastron in de nek. Voor Union val je als een blok. Loop je van bovenaf door het Parc Duden, doemt plots tussen beuken en eiken zijn felverlicht stadion op, als een godsverschijning. Je wandelt door natte bladeren over een bospad, doet je stinkende best de herfst te waarderen, en dan zie je dàt. Je weet: beukennootjes zullen nooit meer hetzelfde kraken.

Aan de andere kant van het stadion de Ukkelse straten en hun stijlvolle cafés. Een club waar Vlaamse supporters het Franse clublied meezingen uit volle borst, waar niemand maalt om een taalverschil, waar geen onvertogen woord over een tegenstander valt. Een club die zich nergens tegen afzet, die niet teert op leedvermaak maar op vermaak, waar je niet springt om geen Kielse rat te zijn, maar omdat je uit de bol gaat met vrienden en een pint. Waar we zingen omdat we samen zijn, om wàt we samen zijn. Waar we zingen voor een stad, niet voor een wijk. Bruxelles, ma ville, je t’aime, je porte dans mon coeur ton emblème, tes couleurs. In het Parc Duden wordt niet met kastanjes naar eikels gegooid. Geen Deurne Noord, geen ‘laat hem liggen, hij is dood’.

Felice Mazzù wilde zijn kans wagen bij een club met renommee en dat mag, maar een carrière bouw je niet om jezelf heen. Waar het hart niet pompt, stroomt het bloed niet en dat legt de benen lam. Mazzù kreeg dit weekend dan ook zijn ontslag. Zijn lichtblauwe ogen schijnen in het Astridpark als parels voor de zwijnen, in zijn glimlach wordt niet geloofd. Zijn troepen beginnen er niet aan als hun shoes niet worden geveterd, wie loopt er warm voor een club die uit verveling door een miljardair werd gekocht? Wie maakt zijn truitje nog nat als hij zijn status al kocht bij het tekenen van zijn contract? Het vuur van Mazzù raakt niet aan ijdele schenen gelegd.

Een man van wie het spelplezier afdruipt, gaat stilletjes dood in zo’n club en dat had hij kunnen weten. Toch koos hij ervoor uit zichzelf te treden om hogerop te kunnen en hij is daarmee een kind van zijn tijd, het kind van de berekening. Als trainer in een wereld die alleen nog om voetbal draait, is het net iets moeilijker om bij jezelf te blijven. Dan zit verliefd en gelukkig zijn je voornamelijk in de weg.

De trainers en spelers die zich Guardiola en Benzema wanen, zie ik als scheidsrechter op amateurniveau elke week op het veld. Mijn foutief beoordeeld buitenspel fnuikt hun doorbraak naar het hoger niveau, hadden ze hierop gescoord, dan lag het fortuin voor het grijpen. Ze vinden dat ik de kak uit mijn ogen moet wrijven, een bril moet kopen, als clown meer schmink moet smeren (punten voor het mooie beeld!) of mijn moeder moet neuken, ze gaan me kapot maken als ze me ooit op straat tegenkomen.

Wat Mazzù beschaafd overkomt, doorlopen zij gemarginaliseerd: ook zij willen meer, ze willen roem en raken de pedalen kwijt. Wat wil je als ze Kylian Mbappé van PSG 630 miljoen euro op drie jaar zien opstrijken? Wat wil je als je zaterdag, zondag, dinsdag, woensdag en donderdag voetbal kan kijken op tv en luisteren op de radio? Als spelers van negen jaar bij VK Simikos (zoek zelf maar op hoe weinig mijn club voorstelt) worden weggeplukt om drie keer per week te trainen bij Hoogstraten VV? Als een zelfverklaarde analist van Voetbal Vlaanderen met een iPad in de hand de match van de U17 van K.F.C. Sint-Job komt volgen en me met afgestreken gezicht vraagt: ‘ik kom kijken of ze volgend jaar een stapje hoger kunnen zetten in hun professionalisering, stoort het als ik mee op de bank zit?’. Ik kon me nog net in de plooi houden.

Het lijkt Lorin Parys, CEO van de Pro League, menens als hij zegt het verbaal en fysiek geweld in de stadions en in het amateurvoetbal drastisch te willen aanpakken. Hij wil onder meer inzetten op zware straffen bij wangedrag van supporters en dat is goed, maar de beste tip die ik kan geven, is: haal het belang van voetbal naar beneden. Ga met VRT en VTM samenzitten en smeek om minder uren voetbal op radio en tv. En als dat niet lukt: zet in Extra Time ook een scheidsrechter, zodat die aan een paar gastheren kan uitleggen wat de spelregels zijn.

Ik mis Jan Ceulemans. In 1980 was hij met een delegatie van zijn Club Brugge neergestreken in een hotel nabij absolute wereldclub AC Milan, waar hij zijn contract ‘s anderendaags zou ondertekenen. Hij haakte af met de historische woorden: “Ik ga dat niet doen. Ik ga heimwee hebben naar Lier.” Jan, bel eens met Felice.   

“Als ik door Brasschaat rijd, voel ik me ook niet in België”

“Als ik door Brasschaat rijd, voel ik me ook niet in België. Ze rijden er voor amper 500 meter in monovolumes van hun villa naar de Delhaize en kopen er een ciabattabrood en voorverpakte hummus. Ze denken dat ze daarmee multicultureel zijn, maar hebben nog nooit een tram genomen. Hoe gaan zij ooit een band opbouwen met het gewone volk?”

Vooruit-voorzitter Conner Rousseau* laat in een nieuw gesprek met HUMO een ander geluid klinken.

HUMO: Waarom nam u contact op met onze redactie? Hebt u spijt van uw uitspraken over Molenbeek?

Conner Rousseau: “Neen, ik vind het belangrijk om de wereld simplistisch voor te stellen, zodat de mensen zich weer kunnen identificeren met de politiek. Als je gaat nuanceren, ben je weer boven de hoofden van de mensen bezig. Dat is echt hautain! Zo wil ik niet aan politiek doen.”

U bracht wel een hele hetze op gang.

“Dat was wel bewust, hoor, ik ben thuis in marketing en communicatie. (lacht) Kijk, de tijd dat we ons als socialisten moesten schamen omdat we opportunistisch dachten, daar kap ik mee. Ik wist dat ik genoeg had aan een scherpe uitspraak die jullie dan in de titel zouden zetten om te scoren, ook al had die verder niets te maken met de kern van het interview, namelijk dat ik hard mijn best doe en moeilijk nog rust ken want zo populair en daardoor hoofdpijn heb en dat ik monitor was op jeugdkampen en iemand met een moeilijke jeugd persoonlijk ken. Vervolgens heb ik dan op de radio gezegd dat ik snapte dat jullie die titel kozen, zodat ik sympathiek overkwam en het toch leek alsof ik er allemaal zelf niet aan kon doen. Zo makkelijk is dat allemaal, maar jullie hadden dat precies niet door, kan dat?” (lacht uit)

Euh…

“En ja, de rest is makkelijk, he. Al die wokers beginnen te flippen omdat ik zeg dat ik me in Molenbeek niet in België voel en gaan dat artikel in hun colère massaal delen, al hebben ze het niet gelezen. Slimme journalisten willen vervolgens bewijzen dat ze open minded zijn door die uitspraak te nuanceren en mijn moed te benoemen en plots lig ik met een extreme uitspraak ‘in het midden van het politieke bed’. Moeilijk is dat niet, he?”

Toch wil je je nu richten tot de Molenbekenaars?

“Ja. Als door mijn uitspraak sommige inwoners van Molenbeek zich gekwetst zouden voelen, wil ik me hiervoor excuseren. Voor mij is die bladzijde omgedraaid, ik begin vanaf vandaag weer met een schone lei. Ik noemde met Molenbeek ook maar een lukrake gemeente om integratieproblemen te benoemen, ik had het evengoed over Brasschaat kunnen hebben.”

Brasschaat?…

“Je moet de dingen durven benoemen. Als ik door Brasschaat rijd, voel ik me ook niet in België. Ze rijden er voor amper 500 meter in monovolumes van hun villa naar de Delhaize en betalen er met hun mastercard aan de automatische kassa – zonder met iemand te praten – voor een ciabattabrood en voorverpakte hummus. Ze denken dat ze daarmee multicultureel zijn, maar hebben nog nooit een tram genomen. Ze verduisteren hun fortuinen op de Kaaimaneilanden, maar als hun horloge van 35.000 euro wordt gestolen, twitteren ze dat stelen NOOIT – in drukletters – valt goed te praten. Hoe gaan zij ooit een band opbouwen met het gewone volk? Hier stelt zich toch echt een integratieprobleem.”

Hoe kan de regering dit integratieprobleem aanpakken?

“Wij pleiten als socialisten voor een goede sociale mix, we willen de getto’s doorbreken. Natuurlijk kunnen deze minderheidsgroepen nog steeds naar hun hockey- of poloclub, maar misschien moeten wij als samenleving dergelijke mono-culturele clubs niet langer subsidiëren. Als we niets doen, dan worden deze mensen heimelijk uitgelachen als ze op voetbalclubs met hun flinterdun Ralph Lauren-truitje op een geruit hemd komen aanzetten. We moeten deze mensen tegen zichzelf beschermen.”

“Ik zeg niet dat het burberrysjaalverbod er morgen moet komen, maar laat ons met alle democratische partijen het debat voeren.”

“Als socialisten pleiten we ook voor een burberrysjaalverbod achter het stadsloket. Beeld je in dat je als modale burger een conflict met je huisbaas wil aankaarten en je stoot op iemand met zo’n sjaal, die mogelijk nog nooit in z’n leven een appartementje heeft moeten huren. Gaat die jouw dossier eerlijk behandelen? Wij willen luisteren naar de modale Belg die zich hierbij niet veilig voelt. Ik zeg niet dat het burberrysjaalverbod er morgen moet komen, maar laat ons met alle democratische partijen het debat voeren.”

Volgens cijfers van Stad Antwerpen werken er maar drie Brasschatenaren met burberrysjaal aan een stadsloket.

“Het gaat ons om de symbolische waarde. Wij willen als partij een signaal geven: ‘bange burger, wij hebben jou gehoord’.”

Hoe kan je dit integratieprobleem bij de kiem aanpakken?

“Door in het onderwijs in te grijpen. Weet je dat er in Brasschaat leerkrachten zijn die uitsluitend in het Frans lesgeven omdat hun Nederlands te gedistingeerd is en hun ‘r’ blijft doorrollen? Zo sluit je kleine kinderen al bij voorbaat uit van de middenklasse en het gewone volk. Dit kan echt niet.”

“Als we vandaag niet ingrijpen, kweken we de Reuzegommers van morgen.”

“Als progressieve partij willen we ook dat kinderen vanaf een half jaar verplicht naar de crèche gaan. Je moet ze snel genoeg uit hun isolement halen, zodat ze leren dat andere kindjes met de tram en de fiets worden gebracht en dat de nanny die hen komt halen misschien gewoon hun eigen moeder is. Ze moeten zich de gewone omgangsvormen zo snel mogelijk eigen maken. Als we vandaag niet ingrijpen, kweken we de Reuzegommers van morgen. Dan draaien ze op hun 18 muizen door de blender en voeren ze visolie aan jongeren die toevallig niet tot het groepje behoren dat ze hun hele leven hebben gekend. We moeten die keten dringend doorbreken om er als samenleving op vooruit te gaan.”  

Dank je wel voor dit verrijkend interview, mijnheer Rousseau.

“Graag gedaan. Wil je er wel nog bij schrijven dat ik dus iemand in armoede persoonlijk ken en dat ik monitor ben geweest op zomerkampen voor moeilijke jongeren? Bedankt!”

*Dit interview is fictief. Gelijkenis met bestaande figuren berust geheel op toeval.

Beste Theo Francken,

(Foto: Redactie24)

U bent een klier, maar er is geen paniek: ook voor mensen met uw opvattingen zijn er plekken op deze wereld waar zij zich thuis kunnen voelen. Een begrafenisonderneming lijkt me wat voor u. Keurig voor het lijk de grond in zakt, hebt u familieleden op de prijs van de mahoniehouten kist gewezen. U hebt het verdriet niet gevoeld en de herdenking verpest, maar tenminste kwam niemand voor financiële verrassingen te staan. Daarvoor staat u garant en zo iemand hebben we nodig. U bent de niet geliefde boekhouder van de over-kop-gaande start-up, de beul aan het schavot. De man die over de cijfers waakt in het holst van de nacht. Iemand moet het doen en dat wil u dan wel zijn. Dat aura van verantwoordelijkheid laat u zich graag aanmeten, als het kilblauwe jasje dat u past.

Met verstomming en een koude rilling sta ik te kijken hoe u zich na één week afschuwelijke oorlog druk maakt over het leefloon dat Oekraïense vluchtelingen in dit land zullen krijgen. ‘Wie gaat dat betalen?’, is dus echt het eerste waaraan u denkt. Het antwoord wil ik wel geven, alvorens een paar miljoenen Belgen het u in de oren schreeuwen: wij. Wij, omdat wij vinden dat het moet. Omdat mensen aan het oostfront voor ons de kastanjes uit het vuur halen, de vrijheid en de westerse waarden waarover u zo graag orakelt met hun leven verdedigen. In de studio van De Zevende Dag kronkelt u op uw stoel, rollen uw ogen van onmacht, u kunt onze domheid niet aan, u kermt van de pijn, omdat wij het grote plaatje, het budgettaire drama niet zien dat op ons af dreigt te komen.

Ik stel u hierbij gerust en hoop dat u kalm wordt: wij zien wat het kost. Wij hebben gewoon collectief en zonder een seconde aarzeling beslist dat dat niets uitmaakt. En ik zit wel degelijk te rekenen, namelijk hoe ik – zonder ze af te breken – mijn hele kleerkast door het raam in een container kan steken, hoe ik de stenen van mijn koer uitbreek en ze bij die kraamkliniek in Marioepol laat leveren. Er is echt niets anders dat ons nu nog iets kan schelen.

Neem mijn jobadvies aan, mijnheer Francken, en blijf weg uit het parlementair halfrond, u bent een humanitair affront. Bespaar me dat u nog eens met de ogen rolt, of ik kom ze met mijn duimen diep in uw schedel rammen. U denkt van zichzelf breed en nuchter te denken, in u ontwaakt de rede ‘boven de emotie van het moment’ en dat is er weinigen gegeven. Allicht moeten we vervuld zijn van uw goedheid uw verstand met ons te willen delen, zonder u reden we blind de ravijn in.

Toch zijn wij het, en wij alleen, die onze ogen zouden mogen laten rollen van uw uitgekraamde onzin, van uw uit betonrot opgetrokken stellingen. U bestaat het te vinden dat de vluchtelingen in dit land enkel ‘bed, bad, brood en begeleiding’ zouden mogen krijgen. Dat we ze ‘onderhouden’ dus en begeleiden naar werk, maar ze niet moeten denken financieel iets op te mogen bouwen zolang ze die job niet vinden. Neen, dan hebben ze geen recht op een toekomst. Dat is een comapatiënt aan de beademing laten, dat is je oma droppen in een Vlaams woonzorgcentrum. Ze mogen in leven blijven, maar u hoedt zich er woordelijk voor dat ze ‘geluk zoeken’, dat is een brug te ver.

U bestaat het te denken dat mannen uit Charkov 1000km naar Lviv rijden, hun gezin er achterlaten om het misschien nooit meer te zien en in hun mogelijk laatste woorden stamelen: “Ga naar België, vrouwlief, want daar krijg je een leefloon, en als je er een job vindt en ze toch weer kwijtraakt, krijg je levenslang dopgeld.” Hoe ontheemd bent u, hoe vervuild zijn uw gedachten?

What doesn’t kill you, makes you sweeter

Lore Baeten

Liefste Lore,

“Ik ben geen mannenhater, ik vind mannen keilief!”, roep je bijna uit. De tranen rollen nog over je wangen als ze alweer in je lach verdwijnen. Wat ben je sterk. Je hebt Philippe Geubels en de kijkers van Taboe verteld dat een vriend je heeft verkracht toen je vijftien was, nu elf jaar geleden. Het heeft je geloof in mensen niet aangetast.

Ik voel een natuurlijke neiging om je in mijn armen te nemen, maar troost is een station dat jij al lang bent gepasseerd, laat staan dat je mij daar op het perron zou willen treffen. Ik hoop dat niemand je nu ongevraagd een kaartje stuurt, uit meelij – met zo’n lange ‘ij’ die te klef plakt, voor jou geen ticket terug naar af.

We doen daar niet aan mee. Deze brief is een ode. Liever dan dat ik je knuffel, schrijf ik wat ik knap aan je vind. Je verdriet wordt door iets overtroffen. Ik heb goed naar je geluisterd en één woord spreekt uit je lichaamstaal en al wat je zegt: sereniteit. Dat betekent ‘in harmonie met de wereld’ en het is hoe ik je zie. Van de weeromstuit moet die harmonie zich in jou hebben genesteld, doorheen die elf jaar. Je zat op een hoopje, een fles vodka tussen je knieën, zij kwam binnen en heeft je frigo gevuld. Je had wat argwaan, maar ze is niet meer weggegaan, jullie hebben het gezellig samen.

Je vertelt hoe vaak mensen je hebben gevraagd of je toen had gedronken, welke kleren je droeg, of je misschien een verkeerd signaal had gegeven. En hoe pijnlijk die vragen zijn, alsof je zelf schuld treft. Je had je in de sofa bij Philippe tot het delen van dat gevoel van onbegrip kunnen beperken, daarvoor had iedereen al lof gehad. Postkaartjes zouden bezegeld beginnen worden. 

Maar jij, Lore, bent verder gegaan. Je hebt gekozen om een cirkel van boosheid en frustratie te doorbreken omdat je weet dat je daarvan niet gelukkig wordt. Je hebt een hand naar een vreemde wereld gereikt en hebt getracht die te begrijpen. “Mensen zeggen zulke dingen om zichzelf te beschermen. Ze willen geloven dat zoiets hen nooit zal overkomen, zolang ze zich anders gedragen dan ik.” De credits voor die woorden gaan naar je psycholoog, maar jij bent het wel die ze belichaamt.

Je doet me denken aan dat meisje uit de film The Sweet Hereafter, dat als enige een busongeval met schoolkinderen overleeft. Een advocaat vertegenwoordigt de families en probeert voor het ondraaglijke een schuldige aan te duiden – de busmaatschappij, de wegenwerken, noem maar op. Het meisje weet dat daarvan niemand tot leven komt, heeft de grootste hel gezien en erkent gewoon dat de chauffeur in slaap was gevallen. Het dorp dat per se een oordeel wil vellen, leeft intussen in oorlog. Dat was in 1997, Facebook bestond nog niet.  

Is mildheid dan misschien een overlevingsmechanisme, omdat je anders toch maar van woede barst? Of voel je als vanzelf mededogen, laat de perceptie van feiten je koud als de feiten zelf erger zijn? Misschien is empathie het doeleind van leed. Of misschien, Lore, ben jij gewoon Lore en was je altijd al sympathiek.

Het is de dag na mijn sessie Taboe wanneer Dean Verberckmoes dood wordt aangetroffen in Zeeland. Op sociale media wordt de vermoedelijke dader ‘een monster’ genoemd. Een man met een ‘anti-sociale persoonlijkheidsstoornis zonder schuldbesef’ is kennelijk niet genoeg. Ik denk aan je woorden: we plaatsen hem buiten het mens zijn, dan zijn we gerust dat niemand van ons ooit zoiets zou doen. Uitsluiting als dranghek voor de oerangst.

Hoe zou de wereld eruitzien met meer Lores?

Heel veel dank voor je open woorden en veel geluk!

Hartelijke groet,

Johan 

(Bekijk zeker de prachtige aflevering ‘Vrouwen’ van Taboe, op VRTnu.)

Het woord ‘racisme’ maakt ons potdoof voor elkaar

De term ‘racisme’ wordt in het maatschappelijk debat verkeerd gebruikt en dat heeft kwalijke gevolgen voor zowel witte mensen als mensen met een migratieachtergrond. Hij wordt even vlot in de mond genomen voor bewuste aanvallen, vernederingen, beledigingen, uitsluitingen en vooroordelen op basis van afkomst, als voor onbewuste stereotyperingen in kinderverhalen of sprookjes, in traditionele gebruiken, in misplaatste grappen, in gedateerde sitcoms. Vandaag gebruiken we één term voor al die situaties. We zeggen dus eigenlijk dat niet helemaal doorhebben wat er mis is aan zwartepiet even schandalig is als iemand een appartement weigeren om zijn huidskleur of roepen dat hij terug naar zijn eigen land moet.

De term ‘racisme’ wordt in het maatschappelijk debat verkeerd gebruikt en dat heeft kwalijke gevolgen voor zowel witte mensen als mensen met een migratieachtergrond. Hij wordt even vlot in de mond genomen voor bewuste aanvallen, vernederingen, beledigingen, uitsluitingen en vooroordelen op basis van afkomst, als voor onbewuste stereotyperingen in kinderverhalen of sprookjes, in traditionele gebruiken, in misplaatste grappen, in gedateerde sitcoms.

Vandaag gebruiken we één term voor al die situaties. We zeggen dus eigenlijk dat niet helemaal doorhebben wat er mis is aan zwartepiet even schandalig is als iemand een appartement weigeren om zijn huidskleur of roepen dat hij terug naar zijn eigen land moet.

Bewust neerkijken op een ander

Racisme is volgens Van Dale (1) ‘de opvatting dat mensen met een bepaalde huidskleur beter zouden zijn dan mensen met een andere kleur, gebruikt als rechtvaardiging om mensen met een andere kleur slecht te behandelen’, of (2) ‘discriminatie op grond van huidskleur’.

Racisme gaat dus om een opvatting, een actieve gedachte van de racist dat hij of zij zich meer mag voelen dan een andere mens, en/of om anderen bewust uitsluiten omdat ze er anders uitzien. Een racist is volgens Van Dale dus iemand die heel bewust op een ander neerkijkt of een ander uitsluit.

Het is een kwalijke zaak dat onbewuste processen die voortvloeien uit een witte cultuur waarin mensen opgroeien gelijk worden gesteld aan de actieve gedachte dat een ander minderwaardig is. Clichés in je hoofd hebben, maakt je nog geen slechte mens. Niet helemaal door hebben dat het beeld van zwartepiet of een standbeeld van Leopold II kleinerend is bijvoorbeeld, maakt je niet plots inherent slecht. Daarvoor toch als racist worden versleten, is pijnlijk en beledigend, er wordt een oordeel geveld over hoe je bewust over een ander zou denken en voelen. Zo’n beschuldiging hakt er stevig in en ze wordt maar beter niet te lichtzinnig gemaakt. 

In kampen gedreven

Ze is ook extreem contraproductief. De witte mens die door een onbekende wordt beschuldigd van hoe hij zou denken of voelen, duwt heel begrijpelijk die beschuldiging radicaal terug. Jammer genoeg worden met dat actief terugduwen van de beschuldiging ook alle terechte bekommernissen van mensen met een migratieachtergrond weer niet gehoord.

Zij blijven onbegrepen achter en worden alleen nog bozer of verdrietiger en ik krijg meer en meer de indruk dat zij van de weeromstuit het voor zichzelf daarop nog erger maken. De boze, beledigde blanke Vlaming luistert niet meer, dus voelen zij de nood aan een nieuw rondje van dezelfde faliekante aanpak. Ze wijzen op de nefaste gevolgen van dagelijkse stereotypering, van tot vervelens toe aangesproken worden in het Frans of al te toegankelijk Nederlands, van verbaasde blanke blikken als ze ergens met hun Audi A4 arriveren, van ongepaste strelingen over hun kroezelhaar, en noemen dit alles racisme, omdat ze duidelijk willen maken dat dit ernstig is en hen dagelijks kleineert (wat het ook doet). ‘Racisme’ is de caps lock en het uitroepteken van de boze mail. Niemand luistert nog, iedereen vindt je vervelend en fanatiek.

Racisme is de caps lock en het uitroepteken van de boze mail. Niemand luistert nog, iedereen vindt je vervelend en fanatiek.

Dat je je met de meest beschaafde bedoelingen toch altijd vastrijdt met de term racisme, bewijst voor mij de column van Anouk Torbeyns in De Standaard. Ze schrijft: ‘Er is ook een sluimerende vorm van racisme, die eveneens gebaseerd is op diepgewortelde stereotiepe denkbeelden in de brede samenleving. Daar ontsnapt niemand aan. (…) Niemand wil van zichzelf zeggen dat ie racistisch is. We vinden het moreel verwerpelijk, dus geven we niet graag toe dat we met vooroordelen kampen.’

Torbeyns doet haar uitdrukkelijke best om niemand te beledigen, maar haar woordkeuze ‘racisme’ doet dat vanzelf, je kunt er niet rondfietsen. Het is uiteraard noodzakelijk om naar onze stereotypering te kijken, het is onze burgerlijke plicht om een betere persoon te worden voor anderen. Maar die stereotiepe denkbeelden maken van ons nog geen mensen die bij helderheid van geest stellen dat ze meer zijn dan een ander.

Raciaal denken als nieuwe term

Op wat Anouk Torbeyns de ‘sluimerende vormen’ van racisme noemt, hebben we dankzij de superdiverse samenleving meer en meer zicht gekregen, de oogkleppen vallen bij beetjes af. Maar de terminologie is niet mee geëvolueerd. Er ligt een heel veld open voor een term die alle vormen van clichédenken en vooroordelen benoemt die terug te brengen zijn op culturele denkbeelden, op angsten eventueel, maar die niet vanuit boosaardigheid of meerwaardigheid vertrekken.

Stereotiepe denkbeelden maken van ons nog geen mensen die bij helderheid van geest stellen dat ze meer zijn dan een ander. 

Door al wat kwetsend is en mensen stigmatiseert maar niet kwaad bedoeld is een naam te geven en van het racisme af te scheiden, kunnen we rond de tafel blijven zitten. Niemand hoeft zich beledigd te voelen en een grote groep kan in alle rust eindelijk de erkenning krijgen voor de onschuldig bedoelde, niet eens bewuste, maar o zo ondermijnende stigmatisering waaronder hij dagelijks gebukt gaat. Iedereen kan eens gaan kijken in hoeverre hij zich aan raciaal denken bezondigt en wat hij daar zelf aan kan doen of hoe het is gekomen – zonder dat iemand in zijn plek de antwoorden daarop geeft. Los dus van de beschuldiging, los van de zelfkastijding. Van verwijten is nog nooit iemand in beweging gekomen. Gaan we een schuldige aanduiden of zoeken we samen naar een uitweg?

Black Lives Matter. Can we stick to the subject?

Amerika en de hele wereld staan in brand. Black Lives Matter spat van de straatstenen, woede komt verwoestend naar buiten, verdrukte stemmen schreeuwen zich schor, ze krijgen eindelijk een venster van aandacht.

En dan zijn er altijd mensen die zeggen: “alle levens doen ertoe”. En eraan toevoegen: “In Zuid-Afrika worden er nu ook blanken vermoord, hoor. En in Turkije en het Midden-Oosten christenen. Als je het over racisme wil hebben, moet je daar ook over praten.”

Theorie alleen is niet genoeg

Gaan we uit van de goeie bedoelingen van deze mensen, dan kunnen we stellen dat ze streven naar een objectieve benadering. Ze waarschuwen voor tunnelvisie, wijzen erop dat racisme zich in alle gedaanten kan manifesteren en dat niet alleen zwarten gediscrimineerd worden – en zij zich dus niet slechter behandeld hoeven te voelen en het thema eigenlijk niet mogen opeisen.

De moeilijkheid om met deze mensen in discussie te treden ligt erin dat ze puur theoretisch gelijk hebben en vaak ook puur theoretisch denken. Maar ‘gelijk hebben’ zit niet alleen in ratio en feiten op papier. We zijn daar in het westen wel geweldig mee opgegroeid, maar er spelen ook andere factoren in ‘gelijk hebben’ of ‘gelijk krijgen’. Ook het gewicht en de timing van je inbreng tellen mee.

Over het ‘gewicht’ denk ik dat die inbreng in deze kwestie te licht weegt. Natuurlijk zijn er overal ter wereld vormen van racisme, in vele gedaanten. Maar het racisme naar zwarten is toch duidelijk een wereldwijd probleem dat zijn historische wortels kent in kolonialisme en slavernij en in die zin zo hardnekkig blijft voortleven. De beeldvorming over de zwarte als minderwaardige dienaar of ‘wilde’ die gecultiveerd moet worden, is er bij witte mensen jaar en dag ingepompt, om kolonisering en slavenhandel te vergoelijken of propaganderen. En dat kent in onze hoofden zijn uitlopers tot vandaag. Het gaat om een structureel en systemisch probleem op wereldvlak. Dus lijkt me een grote focus op Black Lives Matter niet meer dan terecht, want hier is enorm veel werk te verrichten, nog altijd en over zowat de hele wereld.

Daarnaast is er de timing van deze ‘all lives matter’-opmerkingen en dan stappen we het domein van de empathie binnen. Op dit moment de Black Lives Matter-protesten gaan relativeren door het over andere minderheidsgroepen op bepaalde plekken in de wereld te gaan hebben, is op zijn zachtst gezegd ongelukkig te noemen. En scherper gesteld is het vooral kwetsend.

En ook nu moet je zwijgen?

Het geeft zwarte mensen vooral het gevoel dat ze ook nu weer moeten zwijgen. Ze zaten met aanhangers samen rond één hypergeconcentreerd en ijzersterk debat, rond één kaars, zeg maar, en dan komt er iemand extern de neonlampen aanfloepen, ‘om het debat breed te houden’. Maar het debat moet niet opengetrokken worden, want nu gaat het over Black Lives Matter en dat mag en moet er zijn.

Bij dat kaarslicht valt genoeg te ventileren en te delen over racisme, discriminatie en politiegeweld. Er kunnen tegenargumenten of verzachtende verklaringen worden aangebracht, dat wel, maar dan wel binnen dit thema. Denk aan stedelijke criminaliteit in bepaalde wijken en de nood aan orde en gezag, de angst van het politiekorps en Trump die de gemoederen verhit. In dit gefocust debat mag ook herinnerd worden aan knielende agenten – het zijn niet allemaal racisten. Er wordt ook gepraat over hoe breed, verborgen en geniepig racisme zich vertoont: in minder job- en opleidingskansen, in gesmoorde stemmen, in zwarte professoren die door kranten niet voor hun dossierkennis worden opgebeld, maar wel eenmalig voor hun verhaal over racisme – voor in de Black Lives Matter-weekendbijlage. Het gesprek bij kaarslicht gaat over verdachtmakingen, over aangesproken worden in kreupel Frans, over wat een schattig kroezelhaar gij wel niet hebt, over zogezegde complimenten dat ge toch wel goed op tijd zijt voor een Afrikaan, over uw anders zijn de hele godganse dag.

Laat deze mensen zich uitspreken en luister nu eerst naar wat ze zeggen, alvorens er andere zaken bij te sleuren. Het is mensonterend om net op zulk kwetsbaar moment, na de dood van Georg Floyd, te moeten horen dat je alles ook een beetje moet relativeren. En zeker als dat opgelegd wordt vanuit een vergelijking die maar half steek houdt, er slechts in de verte mee te maken heeft.

In volle redevoering, in het midden van je emotioneel betoog, word je abrupt afgebroken door een manke vergelijking, een niet ter zake doend en ver verhaal uit Syrië. Weg sfeer, weg erkenning. Je toont je een groots debater met gevoel voor rede en zeker geen ‘woedende neger’, dus je vermant je en slaat instant aan het googelen: ‘wat zijn koptische christenen?’. Je duwt je tranen terug, je slikt je pijn door.

In jogging naar de nachtwinkel en langs de kapper naar huis: dit wordt voor iedereen wennen

Beste vrienden,

Het zijn coronatijden, het wordt voor jullie allen wat aanpassen. À la guerre comme à la guerre. Om de nieuwe coronamaatregelen te omzeilen, zal ik er namelijk wat raar bij lopen. Ik wil jullie niet bruuskeren, maar reken toch op wat visuele vervuiling als je me de komende drie weken tegenkomt.  

Ik zal namelijk permanent rondlopen op loopschoenen en in die ene jogging die ik heb. Zo kennen jullie mij niet en dat kan in het begin moeilijk aanvoelen, maar het is al joggend dat ik van premier Wilmès nog mag buitenkomen, dus wees ook gewoon een beetje blij dat dit nog kan. Als we samen zijn, zal het hijgend zijn en met een lijfgeur, maar het zal zijn. Ik sta uitgeput maar innig aan jullie stoep.

Ik weet dat ik veel van jullie vraag, maar we moeten hier samen door. Ik hoop in onze vriendenkring hiervoor een draagvlak te vinden, maar beloof dat dag op dag te evalueren. Ik zal die stappen slechts doorzetten als jullie mee zijn. Wie het in tussentijd hiermee moeilijk heeft, kan terecht bij de opvang in de Steinerschool om hier op zijn eigen ritme mee om te gaan. Tenminste als jullie ouders zelf in geen opvang kunnen voorzien of actief zijn in de zorgsector.  

Weet: dit alles heeft best mooie kanten. Tegenover een flik die niet in mijn intervaltraining gelooft, zal ik je een vriend in nood noemen. Ik zal zeggen dat ik voor jou op weg ben naar de winkel. En ik maak dat voor jou ook waar: ik ga tegen tienen in de wachtrij voor de nachtwinkel staan en breng je een fles tequila en tortillachips mee. We zullen wel binnen moeten zitten want er is een samenscholingsverbod, maar met je ramen op kip valt dat reuze mee en bouwen we alsnog een feestje.

Nachtelijk joggen, daar lachen ze niet mee, dus moet ik blijven slapen. Ben je geen man: in hetzelfde bed, geloofwaardig essentieel. En laat het dan hartstochtelijk zijn. Lig ik er ’s morgens in jouw armen verslonst bij, naast kruimels croissant, mijn haar in de war? Er is geen nood. Joke, Joke, ik trek mijn joggingbroekje aan en loop naar de kapper, want dat blijft perfect legaal. In weken waarin het aankomt op leven en dood, weet onze regering dat je haar goed moet liggen. Als we sterven, dan in stijl.

Wel kom ik mogelijk verminkt uit het kapsalon. Bij fysiek contact met name, moet mijn kapper anderhalve meter afstand houden en met zijn handen van mijn gezicht en mijn haar blijven, dus vooroverbuigend, in een poging toch mijn haar te knippen, zou hij zijn evenwicht kunnen verliezen en mijn oog kunnen uitsteken. Ik vraag veel van je, maar ik weet dat je dit trotseren kan, vriendin, tegen dan toch mijn lief. Ook als eenoog hou ik van jou.

Ik zal terugkomen. Op donkere dagen haal ik je op met de wagen en gaan we samen tanken, want ook dat mag gelukkig nog. Logisch: hoe ga je zonder auto naar de winkel en de bank? En naar de post, voor essentiële postzegels?

Ik weet het, het worden vreemde tijden en je zult mij anders leren kennen. Maar we blijven elkaar zien, en ook intiemer en beter, in het aanschijn van de dood. Kan je dat ook zien? We blijven gewoon samen en het zal ons niets kosten. Boetes die een agent niet mag geven, zal ik niet spontaan betalen, ik beloof het je.

Kan jij me dan beloven dat je kan geloven dat niets echt anders zal zijn?

Liefs,

Johan  

Gij ziet er zo gemiddeld uit

Mijnheer Jambon, uw gezicht ziet zo grauw. Gij slaapt al lang bij de doorsnee Vlaming, ge begint d’r grijs uit te zien. Van den hond zijn vlooien. Uw tronie vertoont nog weinig branie, lijkt door fijn stof verteerd, uw subsidies hebt ge naar uw beeltenis geregisseerd. Wie gemiddeld is, krijgt centen, u volgt de voorkeur van de mediaan en hoeft maar in de spiegel te kijken.

Het wordt tijd dat u excelleert. Gij kijkt knorrig en alles wat gij bromt, klinkt mij vreemd. Geregeld gorgelen gemene klanken uit uw mond en wie u onderbreekt, ‘heeft niks te bepalen’. Gij zit verstikt in uw wereld, gij mist goei verhalen, warme vrienden bij de openhaard. Het gaat niet goed met u, gij zijt kwaad.

Ik zat te denken: gij moet meer buitenkomen. Neen, niet langs uw garage de auto in, naar uw kabinet en zijn parking ondergronds. Dat bedoel ik niet. ‘k Dacht meer aan een herfstwandeling, zuurstof happen, mensen zien. Of de tram nemen, bijleren, in steden standaardafwijkingen observeren, volk zien dat ge niet kent. De twijfel van moeders voelen aan defecte infoborden: gaan we te voet of wachten we op de bus? Geraakt de buggy op de tram? Voor dié jan en alleman moet gij oplossingen bedenken, empathie voelen, in twee donker ogen kijken. Ik ben zeker: het haalt uw hart uit een kramp. En komt er al damp uit uw oren bij die gedachte, ik zeg u: het zal u verzachten. Ik verklaar u beslist: onze miserie doet u deugd, het is exact wat gij nu mist: ons echt zien en terug iets voelen in uw lijf, dat oorlogsmachien. Straks weet gij niet meer wat gij wist en niet meer wat gij dacht. Wij zijn braaf en zàcht. Straks voelt gij u niet meer misdeeld, in een mum van tijd hebt gij hier uit geleerd.

Begin bijvoorbeeld bij mij. Ik vraag u: neem mij niet mijn hobby’s af, mijn concertjes, mijn avondjes Rataplan. In ben niks met u van plan. Ik ben ongevaarlijk, onschadelijk links. Ik kan u niet pakken, ik heb er de moed niet voor, ik krijg u nooit ingehaald. Mijn trein is te traag, stadsdiensten hebben mijn fiets van een paal gehaald, niemand kan zeggen waar hij staat, online is hij ergens tussen bureaucratische plooien verdwaald. Al een maand stap ik te voet van het station, kom thuis rond achten, da’s laat om nog te koken – als daar nog de afwas staat. Droog beddengoed hangt schouders laag tussen vier stoelen, het ruikt naar bolognaisesaus. Ik zet me neer, ik zucht, ik vlucht online. Bots op hard nieuws, uw botte tweet. En ik lees. Mijn tram zal minder rijden, mijn lucht nog meer vervuilen, mijn avondje cultuur moet nu in dogma’s passen en zonder ik het weet, zijn mijn buren me aan ‘t ontvolken. Het is tijd voor revolte. Maar ik mis de kracht, een Tinder-date heeft mij ontmatcht. Ik zal het allemaal maar laten.

Ook niet alles is uw schuld, mijn laatste lief heb ik zélf verlaten. Uren heb ik er over zitten praten, met trappist. Met dat mens was toch echt iets mis? Daar zijn we ‘t over eens. Wilde ik zo hard dat ik de tekenen niet zag? Was ze manipulatief, heb ik me laten doen? ‘Tot aan ons pensioen willen wij er met u over praten’, zeggen mijn maten, ‘maar dan alleen als gij uw aandeel hierin ziet. Gij zijt ni verniet, gedraag u ernaar, gaat staan. Met al die empathie, graaft gij uw eigen graf.’

We zakken af naar het theater, te voet en met de fiets – terwijl je er kan parkeren. Wij voelen ons zeker beter? Hoe elitair zijn wij wel niet? Ge wilt het zelfs niet weten: we kijken naar een monoloog, de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste artist. Maar mag het even? Daarvan moogt ge mij niet beroven. Hoe kan ik ooit geloven wat hij zegt als geen draad uit hemzelf vertrekt, als hij ‘speelt’ in plaats van ‘is’, als hij acteert naar gemiddeld publiek, noch vlees, noch vis?

Die gast was dertig, maar echt goed – hij gaat nu rond met den hoed. Hij had talent en lef. Hij toonde me zijn demonen, dat kwam recht mijne living in. Zijn lelijkheid was de mijne, hij deed me draaien op mijn stoel, hij hielp mij over een punt. Ik zat ineens naar binnen te kijken, dat was geen fraai gezicht. ‘k Zag flarden van mezelf, van haar, van hoe ik hautain zelfkritisch was en daarvoor erkenning wilde.

Ik ben erdoor – nu – die man hield mij een spiegel voor. Gelukkig zat hij niet naar schoonheid te streven. Daar heb ik me al genoeg op verkeken. The girl with the pearl earring? Die is altijd schoon, daar kunt ge eeuwen naar staren. Zo’n moordmachine? Daar hoef ik geen dubbele bodems in te zien. Maar weet ze me ook te raken, in het diepste van mijn ziel? Weet ze de couche eraf te schrapen? Die zit daar al een jaar of tien.     

Schoonheid, daarvan hebben we genoeg en we hebben er genoeg van. Reclame, tv, ik kijk er niet meer naar. Tot nader order, geen digicorder, en dat om nog een andere reden: wij moeten altijd excelleren. Het moet glitteren en blinken en indruk maken. Niet meer gaan voor een droom: chroom. Niet gewoon mogen wij kijken naar wat iemand doet, luisteren naar wat iemand vertelt, maar altijd moeten we elkaar de loef afsteken. Elkaar eraf rijden, tot in de finale. Belgium’s got Talent, Met Vier in Bed, de chiqueste wagen, huizen jagen.  

Ik pas voor het presteren, ga in een kroeg mijn vrienden eren. Ik ga, denk ik, om ter kleinste leven. In de kleinste zaal twee kaarsen branden, me er openbreken, de kleinste kuub in mij ontvouwen. En laten zien, aan warme vrouwen. Samen sneuvelen in de eerste ronde.