‘Ben je niet eenzaam als je zo altijd binnen zit?’ De lockdownvraag. ‘Neen, zeker?’, denk ik dan. Eenzaamheid verbind ik aan onvolledigheid, aan een ander nodig hebben om een geheel te vormen, aan verpieteren omdat je niet gezien wordt, je ook buitenshuis niet wordt verbonden. Als eenzaamheid gaat over ineenkrimpen, verschrompelen, jezelf alleen nog in de hoeken van de kamer zien zitten, je knieën opgetrokken, dan kan ik eenzaamheid niet claimen. Dat kan ik niet maken.
Niet tegenover hij die hoorde zeggen dat hij niets kan, die ouders had die hem verkleuterden, broers die in hem niets zagen. Eenzaam is ook hij die zich daartegen heeft verzet, een vuist maakte, een eigen bedrijf startte dat nu over de kop ging, zijn zelfvertrouwen is weggevaagd. Zie je wel dat je het niet kan, fezelen stemmen uit zijn verleden, ze vreten aan zijn hoofd, hij bevecht ze mentaal: ‘het was tenslotte lockdown’.
Eenzaam is de moeder in de wachtzaal van de oncologie die een babysit regelt. Net wanneer ze belt – jas, trui en sjaal in haar schoot – wordt ze binnen geroepen. Ze haast zich, propt alles onder haar arm, een handschoen valt de gang in en blijft er liggen, een operatie lang. Voor haar eigen gezondheid krijgt ze geen bezoek.
Onder dat chirurgisch licht kan je me niet eenzaam noemen, dat is een onrecht. Juister is te zeggen dat ik zot word. Ik ben één met mezelf, maar vorm niet meer dan een geheel. Met niets dat uit mij rolt, raak ik nog iets aan. Uit mijn lijf willen duizend mensen naar buiten, maar weinigen zien het nut ervan in. Ze kunnen nochtans wat: plannen maken, de buurt opfleuren, een project lanceren, een wedstrijd arbitreren. Ze kunnen iets creëren. Maar voor wie?
Geen kind dat me opeist, geen vrouw die de weg wijst. Ik leid een luizenlockdown en die is listig: er kan veel en dat veel kan altijd later. Ik twijfel voor ik schrijf. Wat draagt het bij? Zou ik niet beter een boek lezen of een film kijken, rekeningen betalen, abonnementen annuleren, die vochtplek in mijn muur bekampen, een sticker tegen reclame kleven? Gewichten heffen voor een beter karuur, een lijst van taken maken? Er zijn veel gemiste geliefden om het allemaal voor te laten.
Ik loop de muren op om bij je te geraken, heb je lichaam van buiten geleerd. We moeten afstand bewaren, de tijd is niet nu. Ik ben een man van grote gebaren, spreek in grote halen, maar doe mijn best, ik mediteer. Ik probeer een kleermakerszit, mijn liezen breken. Ik zet thee. Ik tel de bladeren van een plant, er zijn er bij gekomen. Op Facebook worden met foto’s van een zonnetje dat door kale bomen heen recht in een plas schijnt, hormonen onderdrukt.
Mij maak je niks wijs. De kleine geneugten des leven zijn voornamelijk klein en schieten tekort en niet ver genoeg. Met dichtbundels over seizoenen steek ik de kachel aan. Ik haat de Kalmthoutse heide en al wie daarvan nog rustig wordt.
Mijn overtollige energie bal ik tot platina en zet ik in de zetel met een deken. Ze kan nergens heen, ik voel me een bedrogen zonnepaneel. Mijn smacht doet stoven branden. Met mijn geduld kan ik regeringen vormen, paleizen behangen. In Whatsapp-groepjes spreken buurtbewoners elkaar moed in, ‘hou vol’. Ik schakel alle meldingen uit. Trek uw plan.
Zal ik iemand bellen, zal ik iets bestellen? Of kan dat morgen ook nog wel?
(Een liedje over smacht. Gelukkig Nieuwjaar allemaal!)
Amerika en de hele wereld staan in brand. Black Lives Matter spat van de straatstenen, woede komt verwoestend naar buiten, verdrukte stemmen schreeuwen zich schor, ze krijgen eindelijk een venster van aandacht.
En dan zijn er altijd mensen die zeggen: “alle levens doen ertoe”. En eraan toevoegen: “In Zuid-Afrika worden er nu ook blanken vermoord, hoor. En in Turkije en het Midden-Oosten christenen. Als je het over racisme wil hebben, moet je daar ook over praten.”
Theorie alleen is niet genoeg
Gaan we uit van de goeie bedoelingen van deze mensen, dan kunnen we stellen dat ze streven naar een objectieve benadering. Ze waarschuwen voor tunnelvisie, wijzen erop dat racisme zich in alle gedaanten kan manifesteren en dat niet alleen zwarten gediscrimineerd worden – en zij zich dus niet slechter behandeld hoeven te voelen en het thema eigenlijk niet mogen opeisen.
De moeilijkheid om met deze mensen in discussie te treden ligt erin dat ze puur theoretisch gelijk hebben en vaak ook puur theoretisch denken. Maar ‘gelijk hebben’ zit niet alleen in ratio en feiten op papier. We zijn daar in het westen wel geweldig mee opgegroeid, maar er spelen ook andere factoren in ‘gelijk hebben’ of ‘gelijk krijgen’. Ook het gewicht en de timing van je inbreng tellen mee.
Over het ‘gewicht’ denk ik dat die inbreng in deze kwestie te licht weegt. Natuurlijk zijn er overal ter wereld vormen van racisme, in vele gedaanten. Maar het racisme naar zwarten is toch duidelijk een wereldwijd probleem dat zijn historische wortels kent in kolonialisme en slavernij en in die zin zo hardnekkig blijft voortleven. De beeldvorming over de zwarte als minderwaardige dienaar of ‘wilde’ die gecultiveerd moet worden, is er bij witte mensen jaar en dag ingepompt, om kolonisering en slavenhandel te vergoelijken of propaganderen. En dat kent in onze hoofden zijn uitlopers tot vandaag. Het gaat om een structureel en systemisch probleem op wereldvlak. Dus lijkt me een grote focus op Black Lives Matter niet meer dan terecht, want hier is enorm veel werk te verrichten, nog altijd en over zowat de hele wereld.
Daarnaast is er de timing van deze ‘all lives matter’-opmerkingen en dan stappen we het domein van de empathie binnen. Op dit moment de Black Lives Matter-protesten gaan relativeren door het over andere minderheidsgroepen op bepaalde plekken in de wereld te gaan hebben, is op zijn zachtst gezegd ongelukkig te noemen. En scherper gesteld is het vooral kwetsend.
En ook nu moet je zwijgen?
Het geeft zwarte mensen vooral het gevoel dat ze ook nu weer moeten zwijgen. Ze zaten met aanhangers samen rond één hypergeconcentreerd en ijzersterk debat, rond één kaars, zeg maar, en dan komt er iemand extern de neonlampen aanfloepen, ‘om het debat breed te houden’. Maar het debat moet niet opengetrokken worden, want nu gaat het over Black Lives Matter en dat mag en moet er zijn.
Bij dat kaarslicht valt genoeg te ventileren en te delen over racisme, discriminatie en politiegeweld. Er kunnen tegenargumenten of verzachtende verklaringen worden aangebracht, dat wel, maar dan wel binnen dit thema. Denk aan stedelijke criminaliteit in bepaalde wijken en de nood aan orde en gezag, de angst van het politiekorps en Trump die de gemoederen verhit. In dit gefocust debat mag ook herinnerd worden aan knielende agenten – het zijn niet allemaal racisten. Er wordt ook gepraat over hoe breed, verborgen en geniepig racisme zich vertoont: in minder job- en opleidingskansen, in gesmoorde stemmen, in zwarte professoren die door kranten niet voor hun dossierkennis worden opgebeld, maar wel eenmalig voor hun verhaal over racisme – voor in de Black Lives Matter-weekendbijlage. Het gesprek bij kaarslicht gaat over verdachtmakingen, over aangesproken worden in kreupel Frans, over wat een schattig kroezelhaar gij wel niet hebt, over zogezegde complimenten dat ge toch wel goed op tijd zijt voor een Afrikaan, over uw anders zijn de hele godganse dag.
Laat deze mensen zich uitspreken en luister nu eerst naar wat ze zeggen, alvorens er andere zaken bij te sleuren. Het is mensonterend om net op zulk kwetsbaar moment, na de dood van Georg Floyd, te moeten horen dat je alles ook een beetje moet relativeren. En zeker als dat opgelegd wordt vanuit een vergelijking die maar half steek houdt, er slechts in de verte mee te maken heeft.
In volle redevoering, in het midden van je emotioneel betoog, word je abrupt afgebroken door een manke vergelijking, een niet ter zake doend en ver verhaal uit Syrië. Weg sfeer, weg erkenning. Je toont je een groots debater met gevoel voor rede en zeker geen ‘woedende neger’, dus je vermant je en slaat instant aan het googelen: ‘wat zijn koptische christenen?’. Je duwt je tranen terug, je slikt je pijn door.
Het zijn coronatijden, het wordt voor jullie allen wat aanpassen. À la guerre comme à la guerre. Om de nieuwe coronamaatregelen te omzeilen, zal ik er namelijk wat raar bij lopen. Ik wil jullie niet bruuskeren, maar reken toch op wat visuele vervuiling als je me de komende drie weken tegenkomt.
Ik zal namelijk permanent rondlopen op loopschoenen en in die ene jogging die ik heb. Zo kennen jullie mij niet en dat kan in het begin moeilijk aanvoelen, maar het is al joggend dat ik van premier Wilmès nog mag buitenkomen, dus wees ook gewoon een beetje blij dat dit nog kan. Als we samen zijn, zal het hijgend zijn en met een lijfgeur, maar het zal zijn. Ik sta uitgeput maar innig aan jullie stoep.
Ik weet dat ik veel van jullie vraag, maar we moeten hier samen door. Ik hoop in onze vriendenkring hiervoor een draagvlak te vinden, maar beloof dat dag op dag te evalueren. Ik zal die stappen slechts doorzetten als jullie mee zijn. Wie het in tussentijd hiermee moeilijk heeft, kan terecht bij de opvang in de Steinerschool om hier op zijn eigen ritme mee om te gaan. Tenminste als jullie ouders zelf in geen opvang kunnen voorzien of actief zijn in de zorgsector.
Weet: dit alles heeft best mooie kanten. Tegenover een flik die niet in mijn intervaltraining gelooft, zal ik je een vriend in nood noemen. Ik zal zeggen dat ik voor jou op weg ben naar de winkel. En ik maak dat voor jou ook waar: ik ga tegen tienen in de wachtrij voor de nachtwinkel staan en breng je een fles tequila en tortillachips mee. We zullen wel binnen moeten zitten want er is een samenscholingsverbod, maar met je ramen op kip valt dat reuze mee en bouwen we alsnog een feestje.
Nachtelijk joggen, daar lachen ze niet mee, dus moet ik blijven slapen. Ben je geen man: in hetzelfde bed, geloofwaardig essentieel. En laat het dan hartstochtelijk zijn. Lig ik er ’s morgens in jouw armen verslonst bij, naast kruimels croissant, mijn haar in de war? Er is geen nood. Joke, Joke, ik trek mijn joggingbroekje aan en loop naar de kapper, want dat blijft perfect legaal. In weken waarin het aankomt op leven en dood, weet onze regering dat je haar goed moet liggen. Als we sterven, dan in stijl.
Wel kom ik mogelijk verminkt uit het kapsalon. Bij fysiek contact met name, moet mijn kapper anderhalve meter afstand houden en met zijn handen van mijn gezicht en mijn haar blijven, dus vooroverbuigend, in een poging toch mijn haar te knippen, zou hij zijn evenwicht kunnen verliezen en mijn oog kunnen uitsteken. Ik vraag veel van je, maar ik weet dat je dit trotseren kan, vriendin, tegen dan toch mijn lief. Ook als eenoog hou ik van jou.
Ik zal terugkomen. Op donkere dagen haal ik je op met de wagen en gaan we samen tanken, want ook dat mag gelukkig nog. Logisch: hoe ga je zonder auto naar de winkel en de bank? En naar de post, voor essentiële postzegels?
Ik weet het, het worden vreemde tijden en je zult mij anders leren kennen. Maar we blijven elkaar zien, en ook intiemer en beter, in het aanschijn van de dood. Kan je dat ook zien? We blijven gewoon samen en het zal ons niets kosten. Boetes die een agent niet mag geven, zal ik niet spontaan betalen, ik beloof het je.
Kan jij me dan beloven dat je kan geloven dat niets echt anders zal zijn?
Robert Redford en Dustin Hoffman in ‘All the President’s Men’: diepgravende journalistiek bij The Washington Post
Politieke duidingsprogramma’s en krantenartikels hebben vaak iets van een uitzending van National Geographic. Zet een camera op twee beesten en zie hoe ze elkaar te lijf gaan. Politiek vertaald: zet twee meningen tegenover elkaar en laat het dan maar los. Hoe minder we ons mengen, hoe meer neutraliteit, lijkt het paradigma van de media.
Dat is een misvatting. Iemand onwaarheden laten zeggen zonder als een scheidsrechter in te grijpen in het debat, zonder bronnen naar voor te schuiven die een en ander weerleggen, is allerminst neutraal. Gemakzuchtig is het wel. Het luie format ‘meninkje voor, meninkje tegen en het stuk is af’ is dan ook veel gebezigd in de haastige webjournalistiek. Een format dat tot desinformatie en polarisatie leidt.
Een stem voor, een stem tegen: het lijkt ook zo journalistiek correct. Maar het is het niet. Deze aanpak is ingegeven door de foute stellingname dat ‘de waarheid ergens in het midden ligt’. Wel, de waarheid is dat de waarheid vaak gewoon aan één kant ligt. Check eens wat bronnen, lees eens iets door, en je weet aan welke kant. Doe je journalistieke werk. Neutraliteit gaat niet over een gelijke verdeling van spreekminuten, maar over ‘moeite doen’.
Voor het online stuk Groen pleit voor thuistaal in het onderwijs van De Morgen is die moeite alvast niet gedaan (al is het voorbeeld haast lukraak). Elisabeth Meuleman (Groen) verklaart daarin dat het “wetenschappelijk is aangetoond dat aandacht voor thuistaal in de scholen en klassen helemaal geen negatieve invloed heeft op het aanleren van het Nederlands” en dat “de conclusies omgekeerd zijn: aandacht voor thuistaal versnelt de leercurve van Nederlands bij anderstalige leerlingen”. Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) wil van die suggestie niet weten, blijkt verder uit het stuk, en meent dat de onderwijskwaliteit er enkel bij zou inboeten. De journalist brengt beiden aan het woord, maar doet zijn job niet.
Waar blijven de bewijzen?
Dit artikel schiet namelijk op vele fronten tekort. Ten eerste: je kunt een politica niet gewoon laten zeggen dat haar stelling wetenschappelijk bewezen is zonder die bewijzen te gaan checken. Vraag haar naar die studies en ga zelf op onderzoek. Heeft ze in dit onderwerp gelijk of niet? Je hoeft dat niet expliciet te zeggen, maar de lezer heeft wel het recht om zo volledig mogelijke informatie te verwerven om daar verder zelf over te oordelen. Dat is je journalistieke informatieplicht. Je kunt de lezer niet naakt achterlaten met een gok op wie gelijk heeft. Het is bovendien oneerlijk naar zowel Weyts als Meuleman zelf om die studies er niet bij te halen. Meuleman zal mogelijk vloeken dat de feiten er liggen en niet op tafel worden gelegd. Weyts zal vloeken dat Meuleman wetenschappelijke credibiliteit wordt toegekend en hem niet. Ze hebben beiden het recht ontevreden te zijn over dit matig stuk.
Inhoudelijke leegte
Ten tweede blijft de lezer inhoudelijk op zijn honger zitten. Er worden vragen opgewekt die niet beantwoord worden. Wat is in godsnaam ‘functioneel meertalig leren’? Hoe wordt de thuistaal daarbij gebruikt? Waarom en hoe draagt de thuistaal bij tot de kennis van het Nederlands? En hoe gaat dat praktisch in zijn werk in de klas, in multiculturele steden met honderden thuistalen? Allemaal onbeantwoorde vragen die een lezer zich stelt en dat is problematisch. De lezer blijft ongeïnformeerd over het thema thuistaal op school, maar straks staat dit onderwerp wel in de stemtest voor nieuwe verkiezingen, waarin ook alle duiding en nuance zal ontbreken – wat ook de rol niet is van de makers van de stemtest: de journalisten moeten hier hun werk doen. De lezer/kiezer onthoudt alleen: de groenen zijn voor, de gelen zijn tegen.
De journalist van dit stuk zit ook veilig verstopt achter de naam ‘Redactie en Belga’. Een mooi trucje van de redactie om haar journalisten vooral snel te doen werken en dan maar lege stukken te doen afleveren. Hun naam staat er toch niet onder.
Conservatieve stem beloond
Deze luie journalistiek, dit gebrek aan beroepsernst, beloont de afbraakpolitiek. Een dergelijk politiek artikel loopt namelijk altijd volgens dezelfde lijn: een politicus lanceert een vernieuwend voorstel en dat krijgt de eerste aandacht, maar wordt niet op zijn merites onderzocht. Het wordt gewoon voorgelegd. Aan het eind van het stuk komt dan de tegenstem: meestal een zittend minister of vertegenwoordiger van het politiek establishment. En wat had je gedacht? Die kraakt het idee af.
Op die manier geef je haast altijd het laatste woord aan de zittende macht en/of de conservatieve stem. Daar komt nog bij dat wat conservatief is minder argumentering vereist, omdat we het al zo gewoon zijn en er niet bij nadenken. Wat al is, wordt makkelijker geslikt. De meeste mensen staan weigerachtig tegenover verandering. De vernieuwer is daarom het grootste slachtoffer van luie journalistiek.
Ter illustratie dit artikel. Ben Weyts mag aan het eind gewoon zeggen: “we kunnen van onze leerkrachten niet verwachten dat zij alle verschillende thuistalen van al hun leerlingen beheersen”. Allee, gij: echt niet? Het zou me uitermate verbazen dat onderwijsspecialiste Meuleman het tegendeel beweerd zou hebben. De Morgen laat Ben Weyts hier een argument aanbrengen dat hoogstwaarschijnlijk totaal niet ter zake is, omdat dit haast onmogelijk in het Groen-voorstel kan opgenomen zijn. Helaas kun je een ongeïnformeerd journalist alle hoeken van de kamer laten zien. Hij krabbelt maar neer. De lezer zal onthouden: die groenen zijn naïef.
Polarisatie
Dit ogenschijnlijk onschuldige methodiekje, dit schijnevenwicht in magere debatjes, is in die zin nefast. Het bekrachtigt bestaande machtsverhoudingen en werkt polarisatie in de hand. Het inhoudelijk debat wordt in de kiem gesmoord. Intussen brengen redacties onthutst verslag uit over deze polariserende tijden. Warempel.
Met een leugen over asielzoekers die met Vlaams kindergeld een huis kunnen kopen, leidt N-VA nog maar eens de politieke dans. Voor de stilaan oneindigste keer. De Vlaams-nationalisten reiken de hand en weten bij voorbaat wie die zal aannemen, voor een hypnotiserende paringsdans: de media, de oppositie, nu en dan eens de Open VLD en de CD&V. Aan het eind van de dans zijn al die volgers weer de verliezers. En de N-VA’ers, dat zijn meesterdansers: voor je het weet, hebben ze je de vestiaire in gewalst, ver weg van de dansvloer, van het onderwerp waar het over zou moeten gaan. Heel soms overspelen ze hun hand en neemt Van Grieken over. Al de andere keren hebben ze zelf gewonnen. En zeker niet de rest, al wie links van hen staat.
Het doet pijn aan de ogen hoe vooral de oppositie zich keer op keer laat vangen. De formule is altijd dezelfde. Stap 1: In plaats van een thema met redelijkheid aan te snijden (in casu: ‘hebben nieuwkomers kindergeld nodig als ze al eten en onderdak krijgen?’), doet de N-VA er bewust een flinke scheut peper bij (“ze kunnen met het kindergeld een huis kopen”). Stap 2: Half Vlaanderen reageert met ontzetting en veroordeling op de leugens en overdrijvingen en bijgevolg niet op de inhoud, waar de N-VA-stelling onaangeroerd overeind kan blijven staan. Het lijkt me voor een links politicus met ietwat demagogische kwaliteiten nochtans een fluitje van een cent om te argumenteren dat mensen op de vlucht voor een beter leven naast wat brood en een bed ook welk een cent voor hun kind mogen krijgen.
Maar daar hebben ze het dus niet over, want stap 3 wordt topprioriteit: de tegenreactie, de ontmanteling van de leugen! (begin maar al te sidderen en te beven) In dit geval: de media en oppositie slaan aan het rekenen om te bewijzen dat je met kindergeld geen huis kan kopen. Menen zij dat nu?, denk ik dan telkens, hoewel het stilaan voorspelbaarder wordt dan de opgaande zon. Wat zo klaar is als pompwater, wordt op het publieke forum toch weer even op tafel gelegd. Weliswaar om weerlegd te worden, maar het ligt toch weer even op tafel in alle studio’s. Een orgaan dat het kan weten, de Gezinsbond, wordt gevraagd om een berekening. Daaruit blijkt dat een gezin met vijf kinderen tussen 12 en 17 jaar, dat vijf jaar op regularisatie moet wachten in totaal 87.375 euro kindergeld zal verkregen hebben. Dus zelfs in een zeer uitzonderlijke situatie kom je lang niet aan de prijs van een huis. Wat mijn kleine teen al iets langer wist. Haha, daar hebben we je, lachen een Roszka en Almaci. En de voltallige journalistengilde klopt zich op de schouder voor zoveel diepgaand onderzoekswerk.
Als straks een N-VA’er durft beweren dat je verstand afhangt van de omtrek van je kop, trekt de krant beslist een blik wetenschappers open die dat beargumenteerd weerleggen of vindt het tien intelligent bevonden BV’s met een kleine kop. Topjournalistiek waarnaar Groen en sp.a dan kunnen verwijzen in een tweet. Maar niemand die zegt: ‘foemp, idioot, debiel uit een ander tijdperk: ga naar huis’.
Wat er zou moeten gebeuren, is: een stevige, maar korte veroordeling van de leugen en het effect van die leugen op mensen (stap 2), gevolgd door een veel langere argumentatie over het recht op kindergeld voor nieuwkomers (een heel andere stap 3 dus). In communicatiewetten: grijp de actualiteit aan om je punt te maken. Zowat voltallig links laat dat na en beperkt zich tot ‘foei’ zeggen.
En zo zit N-VA dus plots met jou in de vestiaire. Je zit ongewild mee in stap 4, waar ze je wil hebben. Daar neemt de partij de kans te grijpen om al die ‘hysterische reacties onder de gordel’, die ‘aanvallen op de man’ te weerleggen. Het was toch maar een boutade om een punt te maken, zo kwaad bedoelde Jambon het toch niet? Dit was toch ook al aangehaald tijdens de onderhandelingen (lees: en nu doe je er plots hysterisch over, Gwendolyn)? Het was toch maar een hyperbool in een toespraak voor de achterban?
En zo zit je in stap 5: de interpretatie door de burger, door N-VA gestuurd, want de stap er net voor was voor hen. In dit bewust opgezet conflictmodel, is de N-VA de enige winnaar. Wie links kiest, is nog wat woester op de N-VA, maar ging daar toch nooit voor kiezen, dus so what? En wie N-VA kiest of dat vanuit het centrum overweegt, zal onthouden dat de N-VA het toch zelf relativeerde en het zo allemaal niet bedoelde, dat links en centrumrechts hysterisch reageren en vuil op de man spelen en dat nieuwkomers – dank u, media – toch tot verdekke 90.000 euro kindergeld kunnen opstrijken. Voldoende dus voor de eigen inbreng bij een hypothecaire lening. “Daar mogen ze toch wel iets aan doen”, is wat de burger onthoudt. Niet dat vluchtelingen in armoede binnenkomen en dat eten en onderdak absoluut nodig hebben omdat ze hier niet meteen werk gaan vinden – en dat dat kindergeld dus niet dubbelop is. Ook niet dat dat kindergeld nodig is om boekentassen en kleren te kopen, zoals in elk Vlaams gezin. Al die argumenten heeft niemand aangebracht, terwijl de microfoon open lag.
N-VA zet systematisch de val, je ziet het van ver komen, en toch trapt iedereen erin. Hetzelfde gebeurde bijvoorbeeld na de stigmatiserende berber-uitspraken van Bart De Wever of diens bewering dat joden, in tegenstelling tot moslims, conflicten vermijden. De oppositie en media spraken van racisme en gingen na of moslims nu echt conflictueuzer zijn, terwijl op dat eigenste moment een boulevard open lag om het over discriminatie en uitsluiting te hebben, om een links discours in het volle forum onder de aandacht te brengen. Allemaal gemiste kansen, iedereen zit verdwaasd te kijken naar waar de N-VA de bureaulamp schijnt.
Als je zo met kerst eens ergens anders zit, niet aan een feestdis met je warm gezin. Dan zie je het. In sommige families is het vet al lang van de kalkoen. Gesprekken, hoe gaat het écht, vallen te vermijden, veldrijden houdt de tafel recht. Op naar binnen geplooide bierkaartjes: ingeslikte woorden, worden ook dit jaar niet uitgesproken, ze stutten. Het is stuitend wat niet wordt gezegd.
In sommige families zijn ze met te veel door de modder gegleden, verloor iederéén zijn gezicht. Gezamenlijk doel: Mathieu Van der Poel, achter hem slibt alles dicht, het peloton kookt alleen nog uit een magnetron. Ze kijken naar elkaar en patineren: dit jaar niet bij ons. Dan maar op café, dat kerstdiner.
Ik zit in Bistro Kurt – Eten en Drinken en die doet niet meer dan hij belooft. Vol-au-vent, entrecôte, pasta bolognaise, aparte potjes gruyèrekaas, van die smalle witte, ze kantelen als je er twee vingers in steekt, wie verzint zoiets? Fijne Kerst, Joyeux Noël, Happy Christmas, Frohe Weihnacht, Feliz Navidad op papieren leggers voorgedrukt, de sfeer zit erin.
Aan de tafel voor mij zat een gezin van vijf, maar de zus moest vroeger weg. De twee broers zijn niet naar het midden, naar de lege ruimte opgeschoven, blijkbaar te lam. Het viertal eet nu in een parallellogram, in een scheve hoek, dat zit goed om schuine moppen op te vangen, maar het praat zo stroef en met een hernia.
De uiterst rechtse broer checkt zijn Strava, hoeveel man heeft zijn looptijd al geliket? Te weinig. Hij heeft er snel aan toegevoegd: ‘15km door modder geploegd. Mijn trappist nu wel verdiend’. Lees: hij is geen nerd, gewoon sportief. Hij neemt een foto van zijn glas. Aan de tafel voor mij gaat het gesprek terug naar af.
Daarachter, aan het raam, in een hoek: toch hartelijkheid. Voor een meisje is het uit met haar lief, ze toont tranen. Ze stort zich uit, half-half, binnen het nieuw samengesteld gezin. Houdt zij de moed er nog wat in? Haar moeder, tenslotte, heeft toch jaren moeten zoeken, haar pa nog steeds alleen. Ik leg een deken om haar heen, in mijn gedachten.
Mijn frieten worden wak, onderaan in deze gekunsteld ambachtelijke puntzak. Hij staat in een gekrulde houder van de Primark. Ik zou er liever bloemen in verwerken, ze Banksy-gewijs naar dat meisje werpen, als ware het een handgranaat. Van haar handlanger, haar toeverlaat, haar surrogaat-vader. Ik reken af. Misschien iets voor volgend jaar.
“Christmas, that’s family time”? Als het rondom knusjes is, is het makkelijk praten. We hebben niets in de gaten, voorbij onze dampkring. Op kerstavond is het mistig buiten, we keren binnenin. Mijn ma heeft sinds Sinterklaas het eten klaar, mijn pa kiest de beste wijnen.
Het voelt net even anders als alles van je verglijdt, als je wegkwijnt aan de fondue, gekeerd in je pannetje. Je broers staan hun mannetje, weten je weer te ondermijnen, je ouders zich weer eens niet te onderscheiden – niet van je meubilair.
Zit je in zo’n zijportaal, dan hoeft niemand je iets wijs te maken, je weet het allemaal. Dat kerstverhaal? Daar zijn we veel van vergeten, van het kribbetje behoorlijk afgeweken. Jozef en Maria: die vinden wel iets, ni? Ze kunnen boeken met Airbnb. In De Warmste Week hebben we al alles gegeven, en die vriend – die zijn vader verloor? Die heeft mijn berichtje gekregen. Sterkte. En moed.
Ik vraag me af wat hij voelt als hij zijn laptop open doet. Kom je eind december Facebook langs achter ingereden, ver van de private sfeer, langs het koude plein publiek, dan zal niemand je storen, er is niemand die je ziet. Neem jezelf een stoel. Iedereen plakt tegen de façade, tegen het raam hun smoel. Daartussen nog net een smartphone gepropt. Gezinnen willen worden gezien, liggen te vertakken over stoep, bomen, tot op straat. Aandoenlijk. Je kunt heelder huizen leegroven, op kerstdagen worden alleen maar selfies genomen. Koppeltjesgeluk is er nu “al veertien jaar lang”, lees ik. “And still counting.” Sla je slag, ga je gang, neem ze in hun hol. Ze zien je niet komen. Hun lens valt neer achter hun kruin, hun schaduw landt in hun stadstuin van Eden.
Mijnheer Jambon, uw gezicht ziet zo grauw. Gij slaapt al lang bij de doorsnee Vlaming, ge begint d’r grijs uit te zien. Van den hond zijn vlooien. Uw tronie vertoont nog weinig branie, lijkt door fijn stof verteerd, uw subsidies hebt ge naar uw beeltenis geregisseerd. Wie gemiddeld is, krijgt centen, u volgt de voorkeur van de mediaan en hoeft maar in de spiegel te kijken.
Het wordt tijd dat u excelleert. Gij kijkt knorrig en alles wat gij bromt, klinkt mij vreemd. Geregeld gorgelen gemene klanken uit uw mond en wie u onderbreekt, ‘heeft niks te bepalen’. Gij zit verstikt in uw wereld, gij mist goei verhalen, warme vrienden bij de openhaard. Het gaat niet goed met u, gij zijt kwaad.
Ik zat te denken: gij moet meer buitenkomen. Neen, niet langs uw garage de auto in, naar uw kabinet en zijn parking ondergronds. Dat bedoel ik niet. ‘k Dacht meer aan een herfstwandeling, zuurstof happen, mensen zien. Of de tram nemen, bijleren, in steden standaardafwijkingen observeren, volk zien dat ge niet kent. De twijfel van moeders voelen aan defecte infoborden: gaan we te voet of wachten we op de bus? Geraakt de buggy op de tram? Voor dié jan en alleman moet gij oplossingen bedenken, empathie voelen, in twee donker ogen kijken. Ik ben zeker: het haalt uw hart uit een kramp. En komt er al damp uit uw oren bij die gedachte, ik zeg u: het zal u verzachten. Ik verklaar u beslist: onze miserie doet u deugd, het is exact wat gij nu mist: ons echt zien en terug iets voelen in uw lijf, dat oorlogsmachien. Straks weet gij niet meer wat gij wist en niet meer wat gij dacht. Wij zijn braaf en zàcht. Straks voelt gij u niet meer misdeeld, in een mum van tijd hebt gij hier uit geleerd.
Begin bijvoorbeeld bij mij. Ik vraag u: neem mij niet mijn hobby’s af, mijn concertjes, mijn avondjes Rataplan. In ben niks met u van plan. Ik ben ongevaarlijk, onschadelijk links. Ik kan u niet pakken, ik heb er de moed niet voor, ik krijg u nooit ingehaald. Mijn trein is te traag, stadsdiensten hebben mijn fiets van een paal gehaald, niemand kan zeggen waar hij staat, online is hij ergens tussen bureaucratische plooien verdwaald. Al een maand stap ik te voet van het station, kom thuis rond achten, da’s laat om nog te koken – als daar nog de afwas staat. Droog beddengoed hangt schouders laag tussen vier stoelen, het ruikt naar bolognaisesaus. Ik zet me neer, ik zucht, ik vlucht online. Bots op hard nieuws, uw botte tweet. En ik lees. Mijn tram zal minder rijden, mijn lucht nog meer vervuilen, mijn avondje cultuur moet nu in dogma’s passen en zonder ik het weet, zijn mijn buren me aan ‘t ontvolken. Het is tijd voor revolte. Maar ik mis de kracht, een Tinder-date heeft mij ontmatcht. Ik zal het allemaal maar laten.
Ook niet alles is uw schuld, mijn laatste lief heb ik zélf verlaten. Uren heb ik er over zitten praten, met trappist. Met dat mens was toch echt iets mis? Daar zijn we ‘t over eens. Wilde ik zo hard dat ik de tekenen niet zag? Was ze manipulatief, heb ik me laten doen? ‘Tot aan ons pensioen willen wij er met u over praten’, zeggen mijn maten, ‘maar dan alleen als gij uw aandeel hierin ziet. Gij zijt ni verniet, gedraag u ernaar, gaat staan. Met al die empathie, graaft gij uw eigen graf.’
We zakken af naar het theater, te voet en met de fiets – terwijl je er kan parkeren. Wij voelen ons zeker beter? Hoe elitair zijn wij wel niet? Ge wilt het zelfs niet weten: we kijken naar een monoloog, de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste artist. Maar mag het even? Daarvan moogt ge mij niet beroven. Hoe kan ik ooit geloven wat hij zegt als geen draad uit hemzelf vertrekt, als hij ‘speelt’ in plaats van ‘is’, als hij acteert naar gemiddeld publiek, noch vlees, noch vis?
Die gast was dertig, maar echt goed – hij gaat nu rond met den hoed. Hij had talent en lef. Hij toonde me zijn demonen, dat kwam recht mijne living in. Zijn lelijkheid was de mijne, hij deed me draaien op mijn stoel, hij hielp mij over een punt. Ik zat ineens naar binnen te kijken, dat was geen fraai gezicht. ‘k Zag flarden van mezelf, van haar, van hoe ik hautain zelfkritisch was en daarvoor erkenning wilde.
Ik ben erdoor – nu – die man hield mij een spiegel voor. Gelukkig zat hij niet naar schoonheid te streven. Daar heb ik me al genoeg op verkeken. The girl with the pearl earring? Die is altijd schoon, daar kunt ge eeuwen naar staren. Zo’n moordmachine? Daar hoef ik geen dubbele bodems in te zien. Maar weet ze me ook te raken, in het diepste van mijn ziel? Weet ze de couche eraf te schrapen? Die zit daar al een jaar of tien.
Schoonheid, daarvan hebben we genoeg en we hebben er genoeg van. Reclame, tv, ik kijk er niet meer naar. Tot nader order, geen digicorder, en dat om nog een andere reden: wij moeten altijd excelleren. Het moet glitteren en blinken en indruk maken. Niet meer gaan voor een droom: chroom. Niet gewoon mogen wij kijken naar wat iemand doet, luisteren naar wat iemand vertelt, maar altijd moeten we elkaar de loef afsteken. Elkaar eraf rijden, tot in de finale. Belgium’s got Talent, Met Vier in Bed, de chiqueste wagen, huizen jagen.
Ik pas voor het presteren, ga in een kroeg mijn vrienden eren. Ik ga, denk ik, om ter kleinste leven. In de kleinste zaal twee kaarsen branden, me er openbreken, de kleinste kuub in mij ontvouwen. En laten zien, aan warme vrouwen. Samen sneuvelen in de eerste ronde.
Ze zijn met veel en ze verliezen verkiezingen: mensen die au fond niet kunnen luisteren. Die overtuigd zijn van hun programma en dat lustig afratelen, zonder te luisteren naar bedenkingen bij die plannen. De eigen fanclub oppoken is makkelijk. Het is veel moeilijker naar mensen te luisteren buiten die fanclub. De duidelijke nederlagen van de regeringspartijen CD&V en N-VA en van SP.A en de overwinningsnederlaag van Groen zijn er alle op terug te brengen. En in een aantal reacties op Facebook en in opiniestukken tegen de zogenaamd ‘kortzichtige’ Vlaams Belang-kiezer kondigt zich nu al een nieuwe zege voor Van Grieken aan. Het is zo makkelijk om het beter te weten, en het levert zo weinig op.
Neem nu Groen. De partij dreef zichzelf voort op haar
ecologische verontwaardiging en dacht – verblind door de klimaatmarsen – dat
iedereen wel tegen salariswagens en vliegreizen zou zijn. Ze wist haar programma
niet ruimer open te trekken, wist niet in de verf te zetten waarom we allemaal
beter worden van een goed milieu.
Groen heeft een fantastische boodschap in haar mars die zou
moeten verkopen als een zoet broodje. Ik zou ze ongeveer zo schrijven, met de
juiste woorden vetgedrukt: ‘Met een groene economie vinden we onszelf opnieuw
uit en creëren we jobs. Groene
pleinen en meer fietsen en openbaar vervoer maken de lucht schoon en de straten rustig
en veilig. Als we de opwarming van de aarde tegen kunnen gaan, redden we
het leven op onze planeet en zullen er minder
vluchtelingen naar Vlaanderen komen. Meer bos en minder files leiden tot minder stress en burn-out en dus een goed
draaiende economie.’ Door die vetgedrukte resultaten van je groene programma te benadrukken, bereik je heel
veel mensen buiten de kring, zoals zij die voor meer veiligheid, minder
vluchtelingen en meer jobs normaal gezien bij rechtse partijen uitkomen.
De taal van je
tegenstander
Helaas, dat doet Groen veel te weinig. De klimaatopwarming
is onomstotelijk bewezen, die waarheid moet iedereen nu maar gewoon aanvaarden,
lijkt de redenering. De voordelen van een ecologisch beleid zijn voor Groen zo
duidelijk dat ze geen ruimte toelaat voor wie bedenkingen heeft of voor zijn
portefeuille vreest bij groene maatregelen. Groen heeft haast en is boos,
Meyrem Almaci buiten adem. Ze ademt niet door de buik maar op de borst en in
haar verontwaardiging is ze ‘tegen’: tegen de klimaatopwarming, tegen de salariswagen, tegen de vliegreizen, tegen de regering die van dit of dat
geen werk heeft gemaakt en ‘dat moet nu maar eens dringend veranderen’. Met dat
soort van boodschap pook je zeker de militanten op. Zij zullen het kiesbolletje
nog harder kleuren, maar dat levert geen extra stem op. Groen denkt dat
iedereen mee is in haar verhaal maar vooral het ruraal Vlaanderen is dat zeker
niet. Groen slaat stappen over en luistert niet.
Vergelijkbaar fenomeen in de communicatie van SP.A, in print
of op sociale media. Ik noem ze de ‘handen af’-communicatie: ‘handen af’ van
ons pensioen, ‘handen af’ van onze sociale zekerheid. Meestal gevolgd door
uitroeptekens. Voor elke verandering in het arbeidsrecht en elke besparing
zouden de militanten gaan voorliggen. ‘Aan onze rechten mag niet geraakt
worden’? Sorry, dat is geen argument. Zeg mij waarom dat zo erg zou zijn, wat
we te verliezen hebben dus en waarom veranderingen volgens jullie niet nodig of
niet wenselijk zijn. Want ik zit hier met vragen over de betaalbaarheid van de
vergrijzing en de gezondheid van onze economie. Ik ken niemand die tegen
werknemersrechten op zich is, maar ik ken wel veel mensen die zich vragen
stellen over de betaalbaarheid daarvan. Wil rood ook dié mensen binnenhalen of
heeft het vrede met samen (SP.A en PVDA) 15 procent, met Groen erbij 25? Om dan
procentjes van elkaar te blijven afpakken.
Aandoenlijk in dit verband is een passage in een folder van de SP.A, voor de Europese verkiezingen – zie screenshot. De partij vraagt om solidariteit en dat is lief en mooi, maar – opnieuw – ze haalt daarmee de mensen binnen die al in hun kamp zaten of daar heel dichtbij. Rechtse kiezers die solidair zijn, kopen stickers van het Rode Kruis of bakken pannenkoeken voor De Warmste Week, ze leggen dat warme plekje in hun hart niet zomaar in het mandje van de SP.A omdat die partij dat lief vraagt. Solidariteit vragen, dat is geen oplossing bieden voor problemen van alledag, maar de antwoorden op die problemen naar de burger doorschuiven. De burger die weer niet gehoord wordt in zijn vrees voor vluchtelingen die – in zijn ogen – onze jobs en vrouwen komen inpalmen. Kom dus met iets anders, of leg uit dat solidair zijn ook resultaat oplevert en leidt tot geborgenheid in de samenleving en dus veiligheid. Iets waar je als kiezer zélf iets aan hebt.
Presidentieel en
helder zijn
Dus, als je van Groen bent, leg dan uit dat je plannen niet
duur zijn en dat we er allemaal beter van worden. En als je rood bent, zeg dan
hoe je de boel gaat betalen en de economie gaat doen draaien en zeg over
solidariteit ‘wat dat schuift’.
Spreek nu eens in een totale redevoering, in een plan dat klopt en waar niks op
af te dingen valt. Leg als socialist zelf uit waarom 1500 euro pensioen en een
loopbaan van 42 jaar perfect betaalbaar zijn – met grafieken en tabellen erbij,
in plaats van te mompelen dat het Planbureau zegt dat het kan, alsof je er zelf
niet in gelooft. De mensen die je moet overtuigen, geloven De Wever en niet een
Planbureau dat ze niet kennen en waar geen gezicht op plakt. Overtuig wat
ruimer dan alleen je achterban en de directe periferie. Overtuig je
tegenstander in plaats van je medestander. Pluim niet elkaar, maar je politieke
vijand. Kruip in het hoofd van wie rechts stemt en geef antwoorden op diens
bezorgdheden, want die antwoorden zitten wel degelijk in je programma. Wees
presidentieel.
Nog zo’n fenomeen van niet luisteren, je niet verplaatsen in andermans hoofd, is het uitgaan van voorkennis – wat leidt tot moeilijk taalgebruik. ‘Een verschuiving van lasten op arbeid naar lasten op vervuiling’, hoor ik Meyrem Almaci in debat zeggen. Dat heet in communicatie ‘aanbodgestuurd denken’ en vertrekt opnieuw uit een gebrek aan empathie: je weet zelf hoe de dingen in elkaar zitten en communiceert met voorkennis, alsof je praat met je directe collega op de studiedienst van Groen. ‘De verschuiving van lasten’, dat snappen mensen misschien nog net, maar ze moeten er bij nadenken wat dat voor hun dagelijks leven betekent. Dan vraag je veel te veel, die oefening moeten zij niet maken. Beter is het te zeggen: ‘Wij zorgen ervoor dat er minder belastingen komen op je loon en je dus meer geld overhoudt. Vliegreizen en vervuilende producten maken we duurder, maar je zal ze nog altijd kunnen betalen dankzij je hoger loon. Maar wie die vervuilende producten niet koopt, zal in onze plannen effectief meer geld overhouden dan vandaag.’ Dat is vraaggestuurd communiceren en het klinkt sympathiek en uitnodigend in plaats van dwingend. Het zal me eindelijk met mijn portemonnee voor Groen doen stemmen en niet enkel met de mij toevallig aangeleerde solidariteit binnen mijn warm ouderlijk gezin dat al jaar en dag integraal Groen stemt. Daarvan zijn er overigens niet al te veel.
Empathische winnaars
De regeringspartijen CD&V en N-VA (ik hou Open VLD er even buiten, zie verderop) waren ook langs één kant doof, vooral dan aan het linkeroor. Ze sloegen zich op de borst over de economische hervormingen en hoopten daarmee op goedkeuring, maar ze hebben nooit aandacht gehad voor hoe de bevolking die moest verteren, nooit gecommuniceerd hoe ze het langer werken mogelijk zouden maken. Opnieuw: dan overtuig je alleen begrotingsfanatici met een partijkaart. N-VA was ook zo hautain te denken dat het communautaire thema wel even in de vriezer kon en heeft daarvoor de prijs betaald. De partij luisterde niet meer naar haar basis.
PVDA en Vlaams Belang hebben zich beide links opgesteld in
socio-economische thema’s. Voor de PVDA is dat haar keurmerk en ze straalt het
uit met een onverzettelijkheid en overtuiging die de SP.A heeft doen verbleken.
Voor Vlaams Belang is die linkse koers nieuwer en doordachter. De partij heeft glansrijk
gewonnen omdat ze wél goed heeft nagedacht over de kritiek die ze binnenkreeg. Ze
heeft ten eerste met Van Grieken een andere stijl naar voor geschoven, alvast
uiterlijk net iets beschaafder dan onder Annemans en De Winter. Ze heeft
begrepen dat ze haar kiezers had verloren aan het iets deftigere N-VA en
veranderde van koers. In plaats van naar haar rabiate aanhangers van het eerste
uur te luisteren, ging de partij op zoek naar wat de bezwaren waren bij
potentiële kiezers uit de ruimere omgeving. Ten tweede begreep Vlaams Belang
dat de Vlaming zich gepluimd voelde door de economisch rechtse regering en dat uitgerekend
haar publiek moeite heeft de rekeningen te betalen. Dat is tweemaal empathie
die tot exponentiële winst heeft geleid. De partij werd bovendien geholpen door
Theo Francken. Hij heeft vluchtelingen zo ontmenselijkt en er aan het eind van
zijn rit er met de visaschandalen dan zelf zo’n knoeiboel van gemaakt, dat de
stap van N-VA naar Vlaams Belang plots lang zo groot niet meer was.
Minachting voor de kiezer
Vlaams Belang wordt via het cordon sanitaire al jaren van de macht gehouden en daar zijn valabele redenen voor. Het maakt haar kiezers wel gefrustreerd en boos en omdat ze al jaar en dag uitgesloten worden van de macht, is het niet meer dan netjes om goed te luisteren waarom ze voor een racistische partij kiezen die vindt dat nieuwkomers 8 jaar lang geen recht mogen hebben op sociale zekerheid. Het helpt niet en is onwaarschijnlijk contraproductief om die kiezers – en eender welke mens dan ook – te gaan minachten en verketteren, zoals De Morgen-columniste Elke Neuville dat doet. Wat moet het haar deugd hebben gedaan om die ’18 procent’ kortzichtig te hebben genoemd. Wat de gevolgen zijn van haar columnpje van vijf minuten zal haar allicht worst wezen. Ik mag dan bij de 82 procent horen: ik keur haar veroordeling ten strengste af. Not in my name.
Ook op Facebook regent het reacties op de riante zege van Vlaams Belang. Dat is logisch, mensen zijn daarover gechoqueerd en onthutst. Maar het gaat ons geen meter vooruithelpen, eerder achteruit, om nu te gaan waarschuwen voor fascisme, met foto’s van Auschwitz. Dat is een aberrante belediging van de VB-kiezer. Je maakt hem daarmee bij voorbaat monddood. Evenmin zal het helpen, zoals ene Annemie V. doet in haar post op Facebook, om de Vlaams Belang-kiezer de Borgerhoutse markt op te sleuren om vrouwen met hoofddoek te ontmoeten of ‘de haat uit zijn hart te strelen’.
Ik vind dat oprecht mooi en goedbedoeld, maar het is niet wat we nodig hebben. We zijn zowat ’s anderendaags na de verkiezingen en nog voor we de Vlaams Belang-kiezer één keer hebben beluisterd, beweren we al te weten dat hij haat in zich draagt en zijn we hem al met onze paternalistische goede raad aan het bestoken. Met Boudewijn De Groot: ‘dat kan je makkelijk zeggen in je eigen mooie huis, met je baan en met je auto, bij de televisie thuis’. Ook hier geldt mijn zelfde mantra: wees empathisch en stap in het hoofd van de ander om zijn zorgen te begrijpen. Wat we nu eerst nodig hebben, is een team onderzoekers dat de motieven van de VB-kiezer in kaart brengt. Geef daar dan democratische antwoorden op.
Bruggen bouwen
De partij die haar oor nog het meest te luister legt bij al wie zich zorgen maakt over migratie en integratie van oud- en nieuwkomers (en dat is een pak meer dan 18 procent) en tegelijk de ranzigheid en ontmenselijking van N-VA (“Air Francken vullen tot den bak vol zit”) en Vlaams Belang (de Go Back-bus van Dewinter) achterwege laat, is Open VLD. Maggie De Block toonde zich op Asiel en Migratie streng maar rechtvaardig, sprak zich sterk uit tegen de beledigende taal van haar voorganger Francken en toonde zich humaan maar dus wel kordaat. Ze neemt daarmee de zorgen van sommige mensen weg en toont dat dit fatsoenlijk kan, zonder toogpraat of opstokerij.
Bart Somers doet in Mechelen hetzelfde en wist met zijn verbindende aanpak het Vlaams Belang in Mechelen indrukwekkend terug te dringen. Somers en Open VLD spreken burgers aan op hun verantwoordelijkheid en burgerzin, gaan prat op gelijke kansen en treden duidelijk op als iemand zich asociaal opstelt. De centrale gedachte is ook om een mix van bevolkingsgroepen te creëren. In Mechelen kan je voor je sportclub geen subsidies krijgen als die bijvoorbeeld Club Tanger heet en zich enkel richt op Marokkaanse voetballertjes. Je mag dat wel, maar niet met overheidsgeld. Met zo’n aanpak toon je wel die noodzakelijke empathie: je zorgt voor inclusie in de samenleving van iedereen, ongeacht zijn afkomst, maar je hebt ook oor naar al wie zich zorgen maakt.
In de verkiezingsfolder van Open VLD in kieskring Antwerpen staat het zo: ‘Waar mensen volwaardige burgers zijn, zich gerespecteerd voelen en gelijke kansen krijgen, zetten ze zich in voor hun stad. Enkel dan is een succesvol veiligheidsbeleid mogelijk.’ Dit illustreert het helemaal. Er zijn mensen die non-discriminatie en gelijke kansen (heel) belangrijk vinden, maar ze horen bij linkse partijen zo weinig over veiligheid. Diezelfde mensen vinden op rechts alleen wat over veiligheid, maar vrezen dan een politiestaat die niet maalt om mensenrechten en gelijke kansen. Open VLD heeft begrepen dat burgers beide bezorgdheden tegelijk in zich dragen en kijkt voorbij haar eigen muurtjes. Daarnaast weet Gwendolyn Rutten dat mensen niet houden van bekvechters en ze bleef met haar positivisme ver weg van het geruzie tussen CD&V en N-VA. Het hielp haar partij overeind te blijven. Ook dat heet empathie.
Je schildert wereldbefaamde schilderijen, maar je man zet er zijn naam op en maakt grote sier. Het is wat Margaret Keane overkwam in de jaren vijftig. Tim Burton brengt haar opmerkelijk verhaal in Big Eyes. Hij tekent een relatieportret van afhankelijkheid en manipulatie, in de mannenmaatschappij van de jaren vijftig.
Geen true story schetst beter de onderdanige positie van de vrouw in de jaren vijftig dan dat van Margaret Keane, geboren in 1927 als Peggy Doris Hawkins. Deze modeste huismoeder heeft na de scheiding van haar eerste man geen ervaring om op terug te vallen en verkoopt noodgedwongen haar schilderijtjes van kinderen met grote ogen. Uit het niets duikt dan Walter Keane op, die Margaret en haar dochter zekerheid kan bieden. Het tweetal trouwt en Walter weet met veel charisma het werk van Margaret aan de man te brengen. Hij doet dat “uit strategische overwegingen”onder zijn naam, hij is immers een man. Het geld begint binnen te stromen en niemand kan nog terug. Vogeltje, gij zijt gevangen, in een gouden kooitje zult gij hangen.
Bravo voor de perfecte casting in Big Eyes! Amy Adams is als Margaret onnoemelijk frêle en naïef, wie een greintje reddercomplex in zich draagt, wil meteen gaan knuffelen. En dan Christoph Waltz… Wat een heerlijk charmante rotzak is dat toch. Hij bedriegt je waar je bijstaat, maar je kan er niet kwaad op zijn. Zijn rol als Walter luistert nauw bij die van nazist Hans Landa in Inglorious Basterds van Quentin Tarantino, waarvoor Waltz de Oscar voor Beste Mannelijke Bijrol kreeg.
Veel nuance in de karakters legt Tim Burton niet, maar op een vreemde manier stoort dit nooit. De vlugge schetsen houden een vaart in de film die past bij het tempo waarin Margaret om de tuin wordt geleid. De eenzijdigheid geeft Waltz ook alle ruimte om zijn cabareteske kunnen tentoon te spreiden. Hij is zo innemend dat de kijker zich vol bewondering zit te vergapen.
Tim Burton weet van een diepmenselijk drama dan ook een frisse prent te maken, met veel gevoel voor humor, ritme en compassie. Het verhaal zit vol zwier en de kostuums en beelden zijn heerlijk warm en jaren vijftig. Waren de feiten niet zo bitter, je zou je in een sprookje van Wes Anderson wagen, stijl Moonrise Kingdom.
Net als het tempo, passen ook de feeërieke kleuren bij het verhaal. Een verhaal waarin de schone schijn moet worden opgehouden en een jonge vrouw een kwartfilm in een droom gelooft. Tim Burtons maskerade is geheel gepast.
Big Eyes is naast menselijk drama een luide kritiek op praatjesmakers die lucht verkopen, in een samenleving die niet verder dan de verpakking kijkt. Waarin blote tieten en sensatie meer likes en hits opleveren dan bedekte, diepere inhoud. Tim Burton is nog altijd wakker.
Een mega-John wil zijn Marina terugwinnen. Hij kent helaas niets dan simpele praat en bruut geweld en rijdt zichzelf de afgrond in. Robin Pront schetst in D’Ardennen de noodlottigheid van luide, kleine aardkloten waarrond de technobeat nooit verstilt. Die vrezen dat hun adem stokt als ze kwetsbaarheid tonen. Die de impact van een rustig gesprek niet kennen.
D’Ardennen draait om Kenny (Kevin Janssens) en zijn broer Dave (co-scenarist Jeroen Perceval). Bij een mislukte overval weet Dave te ontsnappen, maar raakt Kenny geklist. Hij weet te zwijgen en belandt in de cel.Wanneer Kenny jaren later vrijkomt, weet hij niet dat zijn ex-liefje Sylvie(Veerle Baetens) een relatie heeft met zijn eigen broer en probeert hij haar uit alle macht terug te winnen. Sylvie noch Dave willen terug naar een duisterverleden, maar Kenny sleurt hen mee in een spiraal van haat, wraak en geweld.
Spelen met contrast
Regisseur Pront trekt in deze debuutfilm meteen alle registers open en toont zijn eigenheid. De jongeman valt voor geen gat te vangen en speelt voornamelijk contrasten uit. Een contrast in beeld en kleur,wanneer hij een knalrode opgefokte johnenbak langs grauwe grijzemuizenhuizen parkeert of door groene bossen laat rijden.In geluid, wanneer hij met technobeats eenzaamheid en angst doet verstommen. In filmlocaties, wanneer hij pas het tweede deel van zijn prent naar “d’Ardennen”verlegt en in zijn eerste deel de achterkant van Antwerpen laat zien. Die Antwerpse kant loopt niet langs terrasjes met chai latte maar langs kasseien met verloren gras aan het Albertkanaal, enkel met de Vespa te bereiken, een Redbull in de hand.
Pront laat zich pas helemaal gaan wanneer hij ook in stijlen verhaal een breuklijn trekt tussen Antwerpen en de Ardennen. Deel één is een klein sociaal drama over de uitzichtloosheid van twee verloren broers, deel twee eerder megalomaan openluchttheater met acteurs die vooral groot spelen. De opgekropte frustratie en woede van twee broers, de mix van haat en liefde tegenover elkaar, knallen nu eenmaal beter in weidse bossen dan in een benepen rijhuis.
De verbeelding en symboliek krijgen in dit tweede deel ook geheel de vrije loop. Plots duikt daar Jan Bijvoet op, die ook nu weer op zijn best is als de doorgedraaide creep die hij ook al in Van Vlees en Bloed, Dirty Mind en Borgman zo geweldig vertolkte. Sam Louwyck is een travestiet met een gevaarlijk kantje en er lopen bij momenten nogal ‘opmerkelijke dieren’ in beeld, laat ons maar zeggen. Onze antihelden worden bepaald door de wispelturigheid van het lot getroffen en trekken alle onheil over zich heen. The Coen Brothers lijken soms niet ver weg, maar de humor haalt het in D’Ardennen niet van het macabere.
Het mag verfijnder
Het meest nog doet Robin Pront denken aan Nicolas Winding Refn en zijn neo-noirs Pusher, Drive en The Place Beyond the Pines. Ook daarin komen goedbedoelende maar wat hulpeloze kerels in een spiraal van geweld terecht, in een streven naar een eigen plek en wat liefde, het was hen nooit gegund. Ook Refn speelt grootstad tegen natuur uit, legt kwetsbaarheid temidden een boze wereld, mengt vuur en zonlicht door doffe kleuren en laat zijn helden met verlies achter.
Robin Pront haalt het niveau van Refn voorlopig niet. Hij heeft verstand van beeldwerk, maar zijn prent mist nog wat poëzie. Zoals in elk goed gedicht ligt ook in films die poëzie in tempowisselingen, in onderbrekingen, in een noot die eens anders klinkt en toch weer in het verhaal past. Deze beloftevolle regisseur weet geweldig te variëren in beeld en stijl, mixt moeiteloos genres. In de dialogen, in de karakters van de personages, zit helaas veel minder variatie.
Pront zet die karakters glasscherp neer en de vertolkingen zijn – vooral die van Janssens – uitstekend, maar de acteurs krijgen weinig ruimte. De Johnen verkopen alleen maar Johnenpraat, hebben Johnennamen en dragen Johnenkleren en –kapsels. Ze zijn luid en nooit eens lief. Ze hebben het over makakken en Jean-Claude Van Damme, het is al te simpel. De Marina werkt in een discotheek, zijzelf in een garage.
Ze hebben een baas (een karikaturale Peter Van den Begin) die hen doet oprotten bij de eerste fout. Dit soort pech moet aantonen dat ‘sommige mensen in een straatje zonder eind zitten’. Dat geloof ik meer als de tegenstand vanuit de omgeving subtieler en doortastender is (FishTank – Andrea Arnold, The Selfish Giant – Clio Barnard), Kenny krijgt in wezen alle kansen.
Robin Pront maakte met D’Ardennen een prent die inslaat en indruk maakt. Hij weet zijn eigen stempel te drukken en een boeiend verhaal neer te zetten (met dank ook aan Perceval). De hoofdlijnen zitten meer dan goed, in de zijverhaaltjes mag hij nog franjes en vertedering aanbrengen.