‘De gewone man’ is wit en denkt aan zijn koopkracht (dixit Vooruit)

Foto: HLN.be

Met stijgende verbazing kijk ik toe hoe Conner Rousseau en de gehele partijtop van Vooruit kans op kans laten liggen om de schade die Rousseau met zijn racistische uitspraken heeft aangericht, te herstellen. Vooruit heeft haast. We kunnen niet snel genoeg tot de orde van de dag overgaan. Het moet weer over ‘de essentie van de politiek’ gaan en daar hoort de strijd tegen racisme duidelijk niet bij. Vooruit wil het weer zo snel mogelijk opnemen voor ‘de gewone man’, waartoe de diep beledigde mensen met migratieachtergrond duidelijk niet behoren.

Goed fout gedachtengoed

Conner Rousseau heeft politieagenten gezegd dat ze ‘het bruin gespuis’ dat de Roma volgens hem zouden zijn ‘met hun matrak in elkaar moeten slaan’ omdat ‘hij ze niet allemaal zelf kan buiten zetten’. De agenten moesten ook bij een vriendin van hem zijn ‘om zich te laten afzuigen’. Dat alles heeft niets te maken met zattemansklap, maar met hoe je diep vanbinnen over mensen denkt.   

Hoe vals klinken excuses als Rousseau in eerste instantie de gelegenheid te baat grijpt om op een persconferentie nogmaals uit te halen naar ‘de problemen bij de Roma-gemeenschap’ en zich te verschuilen achter ‘zattemansklap’? Je uitspreken over problemen met bepaalde groepen is geen racisme en dat heeft niemand beweerd. Alle leden van een groep bij voorbaat over dezelfde kam scheren is wél racisme en je verschuilen achter die bestaande problemen om je racisme goed te praten is laf, intellectueel oneerlijk en moreel verwerpelijk.

Last van het gedoe

Conner Rousseau zegt nu een ‘lelijke, zware fout’ te hebben gemaakt ‘waarvoor hij zich schaamt’. Een verspreking, een te scherpe formulering, te weinig aandacht voor andermans gevoelens: dat valt onder ‘fout’. Mensen in elkaar willen slaan en willen buitenzetten omdat ze ‘bruin gespuis’ zijn, is een gedachtengoed.

Rousseau had maar één ding kunnen zeggen dat écht waarachtig is: “De manier waarop ik denk en spreek over bepaalde mensen is fundamenteel verkeerd. Ik ga bij mezelf te rade en ga hieraan werken. In de manier waarop ik momenteel functioneer, is het onmogelijk om voorzitter te zijn van een politieke partij – niet op links en niet op rechts. Ik heb alle geloofwaardigheid verloren om het op te nemen voor mensen met een migratieachtergrond en net zij hebben mijn steun nodig in tijden van polarisatie, racisme en discriminatie. Deze thema’s behoren vandaag tot de essentie van de politiek, tot de zorgen van de gewone man – meer bepaald die met een migratieachtergrond -, waarvoor mijn partij het altijd heeft opgenomen. Ik sta die centrale opdracht in de weg en moet dus plaats ruimen.”

In plaats daarvan heeft Rousseau het over “het gedoe rond mijn persoon” die “afleidt van de essentie”. Geen woord van verbinding naar de mensen die hij heeft beledigd. Het gaat “te veel over mij, niet over waar Vooruit voor staat”.

Wel, dat heeft hij dan mooi over zichzelf en zijn partij uitgeroepen. Het is een self fulfilling prophecy. Als je maar blijft de verkeerde dingen zeggen, als je maar blijft jammeren dat jij en je partij geviseerd worden in plaats van je diep om de Roma en om alle mensen met een kleur (en om vrouwen en punkers) te bekommeren na je ranzige uitspraken, als je dader en slachtoffer blijft omwisselen, dan zal de pers zijn verantwoordelijkheid nemen en blijven terugkomen op jouw persoon en op hoe jij denkt en ook op hoe je partij zich in stilzwijgen hult en zich blijvend laat leiden door de dampende geur van electorale winst. De ratrace stopt pas zodra je niet langer raaskalt, maar dat lijkt het partijbureau van Vooruit maar niet in te zien. Zot van peilingglorie zien de socialisten elke kritiek op hun voorzitter als een politieke afrekening. Voor hen is racisme een lastige vlieg die de vergadering verstoort, ze meppen ze liever dood. Volgens Bruno Tobback had voor 90% van het partijbureau het ontslag niet gehoeven. Doe maar lekker ranzig, we staan op winst.

Onze grote held

Onder al die navelstaarders spant Vlaams fractieleidster Hannelore Goeman de kroon. Ze noemt de beslissing van haar voorzitter om ontslag te nemen “Conner ten voeten uit: iemand die verantwoordelijkheid neemt en vooral wil dat het gaat over de essentie, over onze strijd voor eerlijke kansen, voor koopkracht, voor betaalbare gezondheidszorg, een strijd die we zullen blijven voeren mét Conner.” Geen woord over de strijd tegen racisme, geen woord over de mogelijke pijn die de één op vier Vlamingen met migratieachtergrond voelen bij de woorden van Conner Rousseau. Kunnen we het nu eindelijk terug hebben over hoe mensen naar de winkel kunnen blijven gaan? En mag Conner nu gewoon terug meedoen, zeg? Hij heeft het al zo zwaar.

Ook bij de nieuwe voorzitter Melissa Depraetere hetzelfde geluid en dezelfde adoratie voor de grote leider die de socialisten weer hoop had gegeven. Ze herinnert er wel aan dat ze zijn uitspraken al eerder had veroordeeld en dat die niet stroken met waar de partij voor staat, maar voegt er in één beweging aan toe dat Conner zelf ook niet zo denkt (het moet zijn alter ego geweest zijn dan) en dat ze op een nauwe samenwerking blijft hopen. Depraetere heeft “ongelooflijk veel respect voor de keuze die hij gemaakt heeft” – een keuze die er in elke progressieve partij nooit één zou mogen zijn. Hoeveel afstand heb je dan genomen? Denk je werkelijk dat die 1 op 4 Vlamingen daarmee genoegen neemt?   

Freddy Willockx, Frank Vandenbroucke, Freya Van den Bossche en Caroline Gennez: de kopstukken rollen elkaar over de voeten om hun dank en steun te betuigen aan de voorzitter. Allemaal alleen maar bezig met de interne keuken en de knapperige gerechtjes die daar worden opgediend, het zitje dat voor hen werd gereserveerd, stekeblind voor al wat zich daarbuiten afspeelt.

Wat voel ik mee met de JongSocialisten die wel nog helder kijken en het ontslag ‘de enige juiste beslissing’ noemen. En met Els Rochette van Vooruit.brussels, die voor de persconferentie van Rousseau liet optekenen dat de uitspraken “absoluut onaanvaardbaar” zijn en dat er “een sterk signaal moet komen”. Over Rousseaus toen nog aankomend ontslag: “Ik zal dan proficiat en dank u wel zeggen. Dan kunnen we verder.”

Ik vrees ervoor.  

Het woord ‘racisme’ maakt ons potdoof voor elkaar

De term ‘racisme’ wordt in het maatschappelijk debat verkeerd gebruikt en dat heeft kwalijke gevolgen voor zowel witte mensen als mensen met een migratieachtergrond. Hij wordt even vlot in de mond genomen voor bewuste aanvallen, vernederingen, beledigingen, uitsluitingen en vooroordelen op basis van afkomst, als voor onbewuste stereotyperingen in kinderverhalen of sprookjes, in traditionele gebruiken, in misplaatste grappen, in gedateerde sitcoms. Vandaag gebruiken we één term voor al die situaties. We zeggen dus eigenlijk dat niet helemaal doorhebben wat er mis is aan zwartepiet even schandalig is als iemand een appartement weigeren om zijn huidskleur of roepen dat hij terug naar zijn eigen land moet.

De term ‘racisme’ wordt in het maatschappelijk debat verkeerd gebruikt en dat heeft kwalijke gevolgen voor zowel witte mensen als mensen met een migratieachtergrond. Hij wordt even vlot in de mond genomen voor bewuste aanvallen, vernederingen, beledigingen, uitsluitingen en vooroordelen op basis van afkomst, als voor onbewuste stereotyperingen in kinderverhalen of sprookjes, in traditionele gebruiken, in misplaatste grappen, in gedateerde sitcoms.

Vandaag gebruiken we één term voor al die situaties. We zeggen dus eigenlijk dat niet helemaal doorhebben wat er mis is aan zwartepiet even schandalig is als iemand een appartement weigeren om zijn huidskleur of roepen dat hij terug naar zijn eigen land moet.

Bewust neerkijken op een ander

Racisme is volgens Van Dale (1) ‘de opvatting dat mensen met een bepaalde huidskleur beter zouden zijn dan mensen met een andere kleur, gebruikt als rechtvaardiging om mensen met een andere kleur slecht te behandelen’, of (2) ‘discriminatie op grond van huidskleur’.

Racisme gaat dus om een opvatting, een actieve gedachte van de racist dat hij of zij zich meer mag voelen dan een andere mens, en/of om anderen bewust uitsluiten omdat ze er anders uitzien. Een racist is volgens Van Dale dus iemand die heel bewust op een ander neerkijkt of een ander uitsluit.

Het is een kwalijke zaak dat onbewuste processen die voortvloeien uit een witte cultuur waarin mensen opgroeien gelijk worden gesteld aan de actieve gedachte dat een ander minderwaardig is. Clichés in je hoofd hebben, maakt je nog geen slechte mens. Niet helemaal door hebben dat het beeld van zwartepiet of een standbeeld van Leopold II kleinerend is bijvoorbeeld, maakt je niet plots inherent slecht. Daarvoor toch als racist worden versleten, is pijnlijk en beledigend, er wordt een oordeel geveld over hoe je bewust over een ander zou denken en voelen. Zo’n beschuldiging hakt er stevig in en ze wordt maar beter niet te lichtzinnig gemaakt. 

In kampen gedreven

Ze is ook extreem contraproductief. De witte mens die door een onbekende wordt beschuldigd van hoe hij zou denken of voelen, duwt heel begrijpelijk die beschuldiging radicaal terug. Jammer genoeg worden met dat actief terugduwen van de beschuldiging ook alle terechte bekommernissen van mensen met een migratieachtergrond weer niet gehoord.

Zij blijven onbegrepen achter en worden alleen nog bozer of verdrietiger en ik krijg meer en meer de indruk dat zij van de weeromstuit het voor zichzelf daarop nog erger maken. De boze, beledigde blanke Vlaming luistert niet meer, dus voelen zij de nood aan een nieuw rondje van dezelfde faliekante aanpak. Ze wijzen op de nefaste gevolgen van dagelijkse stereotypering, van tot vervelens toe aangesproken worden in het Frans of al te toegankelijk Nederlands, van verbaasde blanke blikken als ze ergens met hun Audi A4 arriveren, van ongepaste strelingen over hun kroezelhaar, en noemen dit alles racisme, omdat ze duidelijk willen maken dat dit ernstig is en hen dagelijks kleineert (wat het ook doet). ‘Racisme’ is de caps lock en het uitroepteken van de boze mail. Niemand luistert nog, iedereen vindt je vervelend en fanatiek.

Racisme is de caps lock en het uitroepteken van de boze mail. Niemand luistert nog, iedereen vindt je vervelend en fanatiek.

Dat je je met de meest beschaafde bedoelingen toch altijd vastrijdt met de term racisme, bewijst voor mij de column van Anouk Torbeyns in De Standaard. Ze schrijft: ‘Er is ook een sluimerende vorm van racisme, die eveneens gebaseerd is op diepgewortelde stereotiepe denkbeelden in de brede samenleving. Daar ontsnapt niemand aan. (…) Niemand wil van zichzelf zeggen dat ie racistisch is. We vinden het moreel verwerpelijk, dus geven we niet graag toe dat we met vooroordelen kampen.’

Torbeyns doet haar uitdrukkelijke best om niemand te beledigen, maar haar woordkeuze ‘racisme’ doet dat vanzelf, je kunt er niet rondfietsen. Het is uiteraard noodzakelijk om naar onze stereotypering te kijken, het is onze burgerlijke plicht om een betere persoon te worden voor anderen. Maar die stereotiepe denkbeelden maken van ons nog geen mensen die bij helderheid van geest stellen dat ze meer zijn dan een ander.

Raciaal denken als nieuwe term

Op wat Anouk Torbeyns de ‘sluimerende vormen’ van racisme noemt, hebben we dankzij de superdiverse samenleving meer en meer zicht gekregen, de oogkleppen vallen bij beetjes af. Maar de terminologie is niet mee geëvolueerd. Er ligt een heel veld open voor een term die alle vormen van clichédenken en vooroordelen benoemt die terug te brengen zijn op culturele denkbeelden, op angsten eventueel, maar die niet vanuit boosaardigheid of meerwaardigheid vertrekken.

Stereotiepe denkbeelden maken van ons nog geen mensen die bij helderheid van geest stellen dat ze meer zijn dan een ander. 

Door al wat kwetsend is en mensen stigmatiseert maar niet kwaad bedoeld is een naam te geven en van het racisme af te scheiden, kunnen we rond de tafel blijven zitten. Niemand hoeft zich beledigd te voelen en een grote groep kan in alle rust eindelijk de erkenning krijgen voor de onschuldig bedoelde, niet eens bewuste, maar o zo ondermijnende stigmatisering waaronder hij dagelijks gebukt gaat. Iedereen kan eens gaan kijken in hoeverre hij zich aan raciaal denken bezondigt en wat hij daar zelf aan kan doen of hoe het is gekomen – zonder dat iemand in zijn plek de antwoorden daarop geeft. Los dus van de beschuldiging, los van de zelfkastijding. Van verwijten is nog nooit iemand in beweging gekomen. Gaan we een schuldige aanduiden of zoeken we samen naar een uitweg?

Black Lives Matter. Can we stick to the subject?

Amerika en de hele wereld staan in brand. Black Lives Matter spat van de straatstenen, woede komt verwoestend naar buiten, verdrukte stemmen schreeuwen zich schor, ze krijgen eindelijk een venster van aandacht.

En dan zijn er altijd mensen die zeggen: “alle levens doen ertoe”. En eraan toevoegen: “In Zuid-Afrika worden er nu ook blanken vermoord, hoor. En in Turkije en het Midden-Oosten christenen. Als je het over racisme wil hebben, moet je daar ook over praten.”

Theorie alleen is niet genoeg

Gaan we uit van de goeie bedoelingen van deze mensen, dan kunnen we stellen dat ze streven naar een objectieve benadering. Ze waarschuwen voor tunnelvisie, wijzen erop dat racisme zich in alle gedaanten kan manifesteren en dat niet alleen zwarten gediscrimineerd worden – en zij zich dus niet slechter behandeld hoeven te voelen en het thema eigenlijk niet mogen opeisen.

De moeilijkheid om met deze mensen in discussie te treden ligt erin dat ze puur theoretisch gelijk hebben en vaak ook puur theoretisch denken. Maar ‘gelijk hebben’ zit niet alleen in ratio en feiten op papier. We zijn daar in het westen wel geweldig mee opgegroeid, maar er spelen ook andere factoren in ‘gelijk hebben’ of ‘gelijk krijgen’. Ook het gewicht en de timing van je inbreng tellen mee.

Over het ‘gewicht’ denk ik dat die inbreng in deze kwestie te licht weegt. Natuurlijk zijn er overal ter wereld vormen van racisme, in vele gedaanten. Maar het racisme naar zwarten is toch duidelijk een wereldwijd probleem dat zijn historische wortels kent in kolonialisme en slavernij en in die zin zo hardnekkig blijft voortleven. De beeldvorming over de zwarte als minderwaardige dienaar of ‘wilde’ die gecultiveerd moet worden, is er bij witte mensen jaar en dag ingepompt, om kolonisering en slavenhandel te vergoelijken of propaganderen. En dat kent in onze hoofden zijn uitlopers tot vandaag. Het gaat om een structureel en systemisch probleem op wereldvlak. Dus lijkt me een grote focus op Black Lives Matter niet meer dan terecht, want hier is enorm veel werk te verrichten, nog altijd en over zowat de hele wereld.

Daarnaast is er de timing van deze ‘all lives matter’-opmerkingen en dan stappen we het domein van de empathie binnen. Op dit moment de Black Lives Matter-protesten gaan relativeren door het over andere minderheidsgroepen op bepaalde plekken in de wereld te gaan hebben, is op zijn zachtst gezegd ongelukkig te noemen. En scherper gesteld is het vooral kwetsend.

En ook nu moet je zwijgen?

Het geeft zwarte mensen vooral het gevoel dat ze ook nu weer moeten zwijgen. Ze zaten met aanhangers samen rond één hypergeconcentreerd en ijzersterk debat, rond één kaars, zeg maar, en dan komt er iemand extern de neonlampen aanfloepen, ‘om het debat breed te houden’. Maar het debat moet niet opengetrokken worden, want nu gaat het over Black Lives Matter en dat mag en moet er zijn.

Bij dat kaarslicht valt genoeg te ventileren en te delen over racisme, discriminatie en politiegeweld. Er kunnen tegenargumenten of verzachtende verklaringen worden aangebracht, dat wel, maar dan wel binnen dit thema. Denk aan stedelijke criminaliteit in bepaalde wijken en de nood aan orde en gezag, de angst van het politiekorps en Trump die de gemoederen verhit. In dit gefocust debat mag ook herinnerd worden aan knielende agenten – het zijn niet allemaal racisten. Er wordt ook gepraat over hoe breed, verborgen en geniepig racisme zich vertoont: in minder job- en opleidingskansen, in gesmoorde stemmen, in zwarte professoren die door kranten niet voor hun dossierkennis worden opgebeld, maar wel eenmalig voor hun verhaal over racisme – voor in de Black Lives Matter-weekendbijlage. Het gesprek bij kaarslicht gaat over verdachtmakingen, over aangesproken worden in kreupel Frans, over wat een schattig kroezelhaar gij wel niet hebt, over zogezegde complimenten dat ge toch wel goed op tijd zijt voor een Afrikaan, over uw anders zijn de hele godganse dag.

Laat deze mensen zich uitspreken en luister nu eerst naar wat ze zeggen, alvorens er andere zaken bij te sleuren. Het is mensonterend om net op zulk kwetsbaar moment, na de dood van Georg Floyd, te moeten horen dat je alles ook een beetje moet relativeren. En zeker als dat opgelegd wordt vanuit een vergelijking die maar half steek houdt, er slechts in de verte mee te maken heeft.

In volle redevoering, in het midden van je emotioneel betoog, word je abrupt afgebroken door een manke vergelijking, een niet ter zake doend en ver verhaal uit Syrië. Weg sfeer, weg erkenning. Je toont je een groots debater met gevoel voor rede en zeker geen ‘woedende neger’, dus je vermant je en slaat instant aan het googelen: ‘wat zijn koptische christenen?’. Je duwt je tranen terug, je slikt je pijn door.

Black

black

In Image en Black tonen regisseurs Bilall Fallah en Adil El Arbi de rauwe realiteit van Marokkaanse en Afrikaanse straatbendes in Brussel. Ze doen dat met schoonheid en empathie en brengen inzicht op twee vlakken. Eén: wie zich door de samenleving uitgesloten voelt, trekt zich terug in de eigen, verharde groep. Twee: die groep is soms vuil en lelijk en je raakt er heel moeilijk uit.

Stel: je zoon komt thuis en vertelt bang dat hij van zijn klasgenoten een pak rammel heeft gekregen. Ga je dan de feiten verdoezelen en zeggen dat ‘het best nog wel meevalt’? Neen, je neemt de feiten ernstig. In het beste geval probeert u wel het verhaal van die jongens te kennen en te begrijpen.

Eerlijkheid redt

Dat is exact wat Fallah en El Arbi doen. Ze tonen hoe door mechanismen van stigmatisering en uitsluiting – door de media, door de politie, door elkaar en door blanke Vlamingen – Marokkaanse en Afrikaanse jongeren hun hoop verliezen, op zichzelf en hun groep terugplooien en in de criminaliteit belanden. Ze wekken inzicht in daderschap en van daaruit empathie. Maar vooral tonen ze zonder enige verbloeming waartoe die daders (in casu: van andere origine) in staat zijn: ‘flamand’ als scheldwoord gebruiken, een pedoseksueel op klaarlichte dag in elkaar timmeren, in groep een agent te lijf gaan (Image), in groep ook jonge meisjes verkrachten (Black).

Ethnic profiling of etnische stigmatisering zou het Minderhedenforum dat noemen, om daarmee ook het probleem onder de mat te vegen. Dat wordt natuurlijk lastiger als die regisseurs zelf Marokkaanse Belgen zijn. Zij gaan met de werkelijkheid alvast minder verkrampt om. Langs hun harde aanpak bewijzen zij een grote dienst aan de Marokkaanse en Afrikaanse gemeenschap. Wie eerlijk is, mag ook zijn hele verhaal doen. Dan wordt er wel geluisterd.

Verstikking

Sommige kruisvaarders tegen racisme noemden Black stigmatiserend voor (vooral) de Afrikaanse en (ook) Marokkaanse gemeenschap. ‘Elke Marokkaan of Afrikaan wordt weer voorgesteld als een dief of verkrachter.’ Die veralgemening laat ik voor hun eigen rekening, sommige mensen zoeken met een bus olie in de hand naar een vuurtje.

Door Black als stigmatiserend weg te zetten, doen zij hoofdpersonages Mavela (Martha Canga Antonio) en Marwan (Aboubakr Bensaihi) en al wie zich met hen verbonden voelt, geweld aan. Zij zijn ook Congolese of Marokkaan, maar vooral slachtoffer van hun eigen omgeving. Marwan wil werk zoeken, zijn broer verslijt hem daarvoor als ‘flamand’. Mavela zoekt bescherming, veiligheid, erkenning, maar betaalt daarvoor de hoogste prijs. Ze moet vriendinnen verraden, zich aan mannen onderwerpen. Groepsdruk bestaat ook in kleinere vorm: in Image schaamt de stoere Nabil zich al te sterk om gitaar te durven spelen en een liedje te zingen.

Die nuance is de werkelijkheid die sommigen niet willen zien. Die sommigen verdedigen heel terecht de vele vrouwen en mannen die in vrijheid een hoofddoek dragen, cola boven alcohol verkiezen, zich kuis en monogaam gedragen. Zij vergeten het wel op te nemen voor de Marwans en Mavela’s, voor mannen en vrouwen die van onder hun hoofddoek willen losbreken, die alcohol willen drinken zonder zich bekeken te voelen, die in alle veiligheid hun niet-moslimlief aan hun ouders willen presenteren, die VRT-journalist willen worden zonder als verrader te worden versleten. Die noch in de ogen van de flamands, noch in die van de moslims ooit goed kunnen doen. Fallah en El Arbi hebben zich alvast van die beklemmingen verlost, keren zich nog even om en richten er hun camera’s op. Alleen in vrijheid tiert de artiest welig.

Schoonheid

Fallah en El Arbi kunnen zichzelf nog verbeteren. Ze leggen veel nuance in hun Marokkaanse en Afrikaanse hoofdrolspelers, maar maken in Image een cliché van de ‘sensatiepers’, al zit de bottomline van hun analyse wel juist. In Black is het scenario dan weer al te klassiek en voorspelbaar. Het Romeo & Juliette-verhaal wordt in de slotscène toch wel iets te apocalyptisch uitgewerkt.

Toch storen die euvels niet. In Image is de verpakking wat krakkemikkig, maar zit de boodschap juist en is het verhaal onderhoudend.

Ook in Black is het rasterwerk dus wat eenvoudig, maar wat zich daar binnenin afspeelt, is van een unieke schoonheid. Twee pubers die alleen te klein en te bang zijn om tegen de stroom in te gaan, die liefhebben in een kwade wereld. Ze spreken niet af in een bruine kroeg met sjieke kringloopsofa’s in de Dansaertstraat, maar in de Quick van het Noordstation. Ze drinken langs rietjes, maken grapjes en lachen breed, ze swipen op hun smartphone en hebben het over dingen waarover jongeren het hebben, over une casquette die al dan niet de la classe is. Hun tred, hun bewegingen, hun begroetingen, het zit allemaal juist. Er zijn Marokkaanse regisseurs nodig om dit zo naturel neer te leggen.

Adil El Arbi en Bilall Fallah leggen in hun eigen gemeenschap de vinger op de wonde, sleuren de blanke Vlaming met zijn neus door zijn vooroordelen en tonen hun talent. Politiek links en rechts horen hen dringend als spin doctors binnen te halen.

De Wever, vanop links bekeken

de wever links(foto: http://www.vandaag.be)

De Wever heeft op Reyers Laat van woensdag 7 januari 2015 gezegd dat hij de gebeurtenissen in Parijs verschrikkelijk vindt voor de vele mensen die goedhartig de islam beleven. Hij heeft niet van aanslagen in naam van een religie gesproken, maar van aanslagen in naam van een ideologie en hij maakte de kijker erop attent dat dat ook gebeurt binnen andere ideologieën. Hij heeft geen geloofsgroep of minderheid beledigd noch veralgemeend en is hard geweest voor misbruikers van het geloof. Hij vreest dat deze aanslag niet het einde is en stelt scherpe maatregelen voor om erger te voorkomen. Tot zover niets mis mee.

Bart De Wever deed wel een bedenkelijke uitspraak over ‘allianties tussen de PVDA en radicale moslims’. Dat lijkt me nogal onwaarschijnlijk en ik vind dat hij bij zulke uitspraak man en paard moet noemen.  We zien in televisiedebatten, ook die van Terzake en Reyers Laat, al te vaak dat De Wever spitante uitspraken mag doen zonder dat hij daarbij bewijzen op tafel moet leggen, het wordt hem te gemakkelijk gemaakt. Misschien is hij te snel en te slim.

Maar tot daar aan toe. De Wever heeft verder nergens gezegd dat de islam een verwerpelijke godsdienst is die het kwaad in zich draagt, dat kan je hem niet aanwrijven. Hij mag gerust zeggen dat die godsdienst dominant zou kunnen worden, zolang hij die individuele gelovige niet aanvalt en hem de vrijheid geeft zijn geloof uit te oefenen.

Eenzijdig discours

De kritiek die je op Bart De Wever kan geven, zit niet zozeer in vermeende veralgemeningen of racisme. Die zit in het discours dat hij kiest. Naast N-VA-voorzitter is hij ook burgemeester van Antwerpen. En van een burgemeester of verantwoordelijke voor een politiek beleid verwacht ik staatsmanschap. Dat staatsmanschap vereist dat je naar de behoeften van alle Antwerpenaren luistert en dat doet De Wever helemaal niet.

Hij is dit uitgebreid debat in Reyers Laat begonnen door zijn bezorgdheid uit te drukken over mogelijke aanslagen in zijn stad, omdat die de grootste joodse gemeenschap herbergt van Europa. Antwerpen is het ‘Jeruzalem van het Noorden’, zegt hij. Hij drukt nergens zijn bezorgdheid uit over mogelijke represailles voor de Charlie Hebdo-aanslag op islamitische gebedshuizen. Vlijtig is hij anders wel om de moslims op te roepen zich van het geweld van Islamitische Staat te distantiëren. Bij mijn weten heeft hij de joodse gemeenschap nooit opgeroepen zich te distantiëren van de door de Verenigde Naties aangeklaagde terreur van Israël op Gaza. Om maar één voorbeeld te noemen. De burgemeester is overigens gespot als spreker op een feest van een pro-Israëlische organisatie in Antwerpen, maar op het Offerfeest zien we hem niet.

De Wever sprak over repressie en harde aanpak van deze extremisten “waarmee niet meer te praten valt”. Maar het gaat niet om praten met extremisten, maar met al wie vatbaar is voor hun ideeën.  De Wever had zich groots kunnen tonen in een poging inzicht te krijgen in de drijfveren van deze terroristen. Hoe komt een weldenkend mens zo ver dat hij tekenaars gaat uitmoorden? Arabiste Annabell Van den Berghe is die jihadisten gaan opzoeken en kwam tot een antwoord: deze mensen voelen zich in het westen buiten de maatschappij gezet, ongeacht hun socio-economische positie. Dààr moet iets aan gedaan worden. Meer agenten inzetten is goed voor de veiligheid, maar ondertussen flakkert de woede van sommige moslimjongeren in stille huiskamers op.

Stigmatisering

Bart De Wever roept die woede mee op en dat is onvergeeflijk voor de burgemeester van een multiculturele stad als Antwerpen. Precies een jaar geleden, kort na Nieuwjaar, ging hij met de politie op patrouille en hij hoorde Arabische muziek klinken. Zijn commentaar: “Dat was toch wel even schrikken met de recente bomaanslagen in gedachten.” Dat is veralgemening en stigmatisering waar vele mensen en jongeren heel erg boos en verdrietig van worden.

Wanneer een partijgenoot de economische meerwaarde van Marokkanen, Algerijnen en Congolezen in vraag stelt – hoe duidelijk racistisch kan je eigenlijk zijn? -, wijst De Wever hem niet terecht, maar hangt hij een verhaal op over ons migratiemodel. Een andere partijgenoot stelde dat mensen die van een uitkering leven minderwaardig zijn. De Wever geeft geen krimp. Nog een ander lid van zijn club liet als schepen van Sociale Zaken geen kans voorbijgaan om te benadrukken dat racisme relatief is, zonder met een plan te komen dat het werkelijke racisme aanpakt. Een vierde kameraad noemt nachtwinkels, bijna uitsluitend uitgebaat door mensen met een migratieachtergrond, ‘imagoverlagend’ en legt de uitbaters een taks op van liefst 1500 euro per jaar. Dat is niet alleen pure willekeur op basis van persoonlijke smaak en dus grove discriminatie, maar het werkt ook nog eens stigmatiserend en veralgemenend (“er zijn een aantal malafide uitbaters bij” – wie wel, wie niet?). Waar moeten deze mensen een andere job vinden? In Syrië?

Trekt uwe plan

In Antwerpen leven 1 op 4 kinderen in armoede (tegenover 1 op 10 in Vlaanderen). Is dat geen punt waard in dit debat? In België (en Vlaanderen) is de kloof in de tewerkstelling van allochtone en autochtone burgers de grootste van heel Europa. Personen met een migratieachtergrond vinden ook nergens zo moeilijk een job als in ons land. Daarnaast beëindigt 30 procent van de jongens en 25 procent van de meisjes met een migratieachtergrond zijn middelbare school zonder diploma, tegenover 7 en 5 procent bij de gemiddelde Vlaamse jongens en meisjes.

Wie voor dit alles verklaringen zoekt in ‘de andere cultuur’, doet de waarheid schromelijk tekort. Ik deed zelf onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt en stelde vast dat een Saïd meer dan 4 op 10 keer minder enthousiast (of helemaal niet) wordt onthaald dan een Johan. En er zijn tal van parallelle onderzoeken die dezelfde trend bevestigen. De arbeidsmarkt is in hetzelfde bedje ziek. Het Minderhedenforum publiceert binnenkort de resultaten van een onderzoek naar discriminatie in de sector van de dienstencheques en ook die lijken veelzeggend te worden. Waar blijft hier de ‘harde repressie’, mijnheer de burgemeester? En is al wie roept dat ‘die allochtonen’ ‘ook eens mogen werken’ of ‘in getto’s leven’, ook bereid ze een job of een appartement in een mooiere wijk aan te bieden? Uit de Vlaamse Regionale Indicatoren 2014 van de Studiedienst van de Vlaamse Regering blijkt dat 38 procent geen vertrouwen heeft in personen met een migratieachtergrond.

In de communicatie van Bart De Wever is voor al deze problematieken geen aandacht en moet vooral ‘de moslimgemeenschap’ zijn verantwoordelijkheid nemen.

Buiten de club

Bart De Wever trekt de kaart van de repressie en wijst ‘de moslimgemeenschap’ op haar verantwoordelijkheid. Hij verliest dat recht wanneer hij zelf mensen stigmatiseert en stigmatisering en racisme wegwuift en wanneer hij niet luistert naar een deel van zijn burgers en de enorme problemen waarmee zij vandaag kampen. Hij maakt zichzelf helemaal onmogelijk als hij de Belgische nationaliteit van Syriëstrijders wil gaan beroven en zegt dat terroristen mogen oprotten en niet meer welkom zijn in zijn stad of land. Dat is niet meer stigmatisering, maar overduidelijke uitsluiting, want deze Belgen moet berecht worden volgens het Belgische recht. Met een dergelijke uitspraak zeg je dat mensen van een andere origine nooit echt helemaal bij de club horen. ‘All men are equal, but some are more equal than others.’ Deze is niet van Voltaire, maar van George Orwell.

Lees ook De Wever, vanop rechts bekeken.

Bekijk ook de uitzending van Reyers Laat.